200306513/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd te [plaats] en [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 27 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Emmen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 maart 2003, het bestemmingsplan "Schoonebeek, de Wingerd" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 augustus 2003, kenmerk 6.1/2003003485, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [partijen] bij brief van 30 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn door appellanten aangevuld bij brief van 23 oktober 2003.
Bij brief van 20 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 december 2003 hebben appellanten een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Gerritsen, advocaat te Tiel, en drs. P. Hospers, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door
drs. ing. A.T. Hiddema, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J. van der Veen, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet onder meer in de verwezenlijking van vrijstaande winkelruimte en in een uitbreiding van het bestaande woon-/winkelcomplex “De Wingerd”.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Centrumdoeleinden” met de aanduiding “C3”, dat de uitbreiding met ongeveer 400 m² verkoopvloeroppervlak van de bestaande supermarkt (C1000) mogelijk maakt. Zij menen dat de voorziene uitbreiding in strijd is met het gemeentelijke beleid en zal leiden tot een ernstige ontwrichting van de concurrentieverhoudingen. Daarnaast vrezen zij parkeerproblemen.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft dit plandeel goedgekeurd. Verweerder is van mening dat een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau door de uitbreidingsmogelijkheid zich niet zal voordoen.
2.5. Appellanten hebben allereerst bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop verweerder de ingediende bedenkingen heeft behandeld. Zij menen dat verweerder hun stellingen dat de supermarkt in het winkelcomplex “De Wingerd” reeds een aanzienlijk oppervlak voor opslag gebruikt aan de ingangzijde aan de Westerlanden en dat een eventuele herschikking van het woon-/winkelcomplex “De Wingerd” gebruikt gaat worden voor een nog grotere uitbreiding van de supermarkt in dit complex, niet buiten beschouwing had mogen laten.
De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat niet op ieder argument ter ondersteuning van de gronden uit de bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, op zichzelf geen aanleiding is voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de beschouwingen zijn betrokken. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de bovenstaande argumenten dienen ter ondersteuning van de grond uit de bedenkingen dat er vanuit het oogpunt van concurrentie geen ruimte meer is voor de uitbreiding van de C1000 supermarkt. Op deze grond is door verweerder ingegaan.
2.6. Het gemeentelijke beleid, zoals dat is neergelegd in de “Ruimtelijk-economische ontwikkelingsvisie detailhandel, horeca en leisure”, is door de raad vastgesteld op 1 november 2001. Het geeft aan dat het centrum “De Wingerd” zich bij voorkeur dient te ontwikkelen als een aanvullend centrum ten opzichte van het winkelcentrum “De Pallert”. Voorzover appellanten de voorziene uitbreiding in strijd achten met dit beleid overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kan afwijken van het bovengenoemde beleid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad naar aanleiding van recente ontwikkelingen in het voorzieningengebied van Schoonebeek inmiddels streeft naar twee volwaardige en moderne supermarkten in Schoonebeek. Mede gelet op de gewenste modernisering van de C1000 supermarkt in het centrum “De Wingerd” is derhalve voorzien in uitbreidingsmogelijkheden in dit centrum. Voor een dergelijke beleidswijziging is het bestemmingsplan een geschikt instrument.
2.7. De Afdeling is van oordeel dat, voorzover de bezwaren zijn ingegeven door concurrentievrees, er in beginsel geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening terzake regulerend op te treden. Slechts in geval zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in dit opzicht zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie, is hiervoor plaats.
Het opstellen van een distributieplanologisch onderzoek kan aangewezen zijn, indien er gegronde vrees is voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
Verweerder heeft zich, mede gelet op de stukken, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau niet aannemelijk is. Hierbij heeft de Afdeling onder meer in aanmerking genomen dat het hier een uitbreidingsmogelijkheid van een reeds bestaande supermarkt betreft, waardoor het aantal supermarkten binnen het verzorgingsgebied van Schoonebeek niet toeneemt.
Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van verweerder, dat het opstellen van een distributieplanologisch onderzoek niet nodig was, niet onredelijk.
Overigens blijkt uit het in opdracht van appellanten opgestelde onderzoek “Distributieplanologisch onderzoek Schoonebeek” van het adviesbureau RBOI, dat dateert van na het nemen van het bestreden besluit, dat de voorziene uitbreiding van de supermarkt van invloed kan zijn op de omzet van concurrerende winkels en op de concurrentieverhoudingen tussen deze winkels in de omgeving. Ook daaruit kan evenwel niet de conclusie getrokken worden dat een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Schoonebeek zich zal voordoen.
2.8. In het kader van de voorziene uitbreidingsmogelijkheid van de supermarkt en de toeneming van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van een parkeernorm van minimaal 3 tot maximaal 4,5 parkeerplaatsen per
100 m² brutovloeroppervlak. Deze norm is gebaseerd op de publicatie “Parkeerkencijfers-Basis voor parkeernormering” van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze publicatie zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. De stelling dat supermarkten relatief veel bezoekers trekken die met de auto komen, doet daar niet aan af. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat het plan voorziet in een verruiming van de parkeermogelijkheden. Mede gelet op de aanzienlijke omvang van de gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden V”, waar onder andere het parkeerterrein is voorzien, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden.
2.9. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004