200400025/1 en 200400025/2.
Datum uitspraak: 19 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2003 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 21 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd de aanvraag van appellant voor een vergunning voor het plaatsen van een drietal plantenbakken in de Passeerdersstraat, aan de overzijde van nummer 45, te Amsterdam, in behandeling te nemen. Bij dit besluit heeft het dagelijks bestuur appellant voorts onder aanzegging van bestuursdwang gelast deze plantenbakken te verwijderen.
Bij besluit van 29 oktober 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 juli 2003 gehandhaafd, met dien verstande dat dit dient te worden gelezen als een weigering van de gevraagde vergunning.
Bij uitspraak van 11 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Fidom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en overigens bestaat evenmin beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De gevraagde vergunning heeft betrekking op een drietal plantenbakken van elk 1.00 x 1.00 x 0.50m, die appellant op de bovengenoemde locatie op het trottoir tussen de "amsterdammertjes" heeft geplaatst. Het dagelijks bestuur heeft de vergunning geweigerd op de grond dat plaatsing van de in geding zijnde plantenbakken gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg, een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, hinder kan opleveren en afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte.
2.3. Appellant heeft tevergeefs betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de weigering van de vergunning, zoals deze ter zitting van de voorzieningenrechter in beroep nader is toegelicht, op een onvoldoende motivering berust. Het besluit tot weigering is in overeenstemming met het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid ten aanzien van de plaatsing van objecten op de weg. Er is geen grond om dit beleid niet redelijk te achten. Dat sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die voor het dagelijks bestuur aanleiding hadden moeten zijn in afwijking van het beleid appellant een vergunning te verlenen zoals door hem is verzocht, is door appellant niet aannemelijk gemaakt. De gedingstukken noch het ter zitting verhandelde bieden grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet op basis van dit beleid op het standpunt heeft mogen stellen dat plaatsing van de in geding zijnde plantenbakken gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg, een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg en hinder kan opleveren.
2.4. Met de voorzieningenrechter is de Voorzitter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het dagelijks bestuur de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het dagelijks bestuur is dan ook bevoegd handhavend op te treden. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2004