200400086/1 200400086/2.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 5 december 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
Bij besluit van 10 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college) vergunning verleend voor de kap van een populier nabij het perceel de Klijne Meer 61 te Vinkeveen.
Bij besluit van 22 april 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en aan het besluit van 10 december 2001 de voorwaarde van herplant verbonden.
Bij uitspraak van 5 december 2003, verzonden op 8 december 2003, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2004, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 5 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2004, waar appellante, bijgestaan door W. van Harten, en het college, vertegenwoordigd door P.J. Pieterse, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het geding spitst zich toe op de voorgenomen kap van de Canadese populier nabij het perceel Klijne Meer 61 te Vinkeveen.
2.3. Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente De Ronde Venen 2001 (hierna: APV) is het verboden om zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of doen vellen.
In artikel 4.4.4, eerste lid, van de APV is bepaald dat het college de vergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid;
- beeldbepalende waarden.
2.4. De APV geeft geen criteria ten aanzien van de verlening van een kapvergunning en somt alleen de belangen op waarmee het college rekening moet houden ten aanzien van de weigering van een kapvergunning.
2.4.1. De bevoegdheid tot het verlenen van een kapvergunning als bedoeld in de APV is een discretionaire bevoegdheid en dient door de rechter terughoudend te worden getoetst.
2.5. Appellante handhaaft haar betoog dat de desbetreffende Canadese populier niet een dusdanige mate van overlast veroorzaakt, dat het kappen van deze gezonde boom gerechtvaardigd zou zijn.
2.6. Het college heeft aan de verlening van de kapvergunning ten grondslag gelegd dat de 30 jaar oude Canadese populier overlast veroorzaakt in de vorm van schaduwwerking en toenemende kans op takuitval als gevolg van het aan deze snelgroeiende boomsoort inherente snelle verouderingsproces, waardoor het hout steeds brozer wordt. Door de leeftijd, omvang, hoogte en met name de locatie van de boom, ten zuiden van de woningen aan de Klijne Meer nummers 56 tot en met 65 en dicht bij de rand van de sloot, die grenst aan de achtertuinen van genoemde woningen, heeft het college in het geval van deze boom doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van het voorkomen van overlast. Ten aanzien van vier andere Canadese populieren heeft het college een kapvergunning geweigerd, omdat deze bomen vanwege hun locatie vooralsnog onvoldoende overlast veroorzaken.
2.7. De Voorzitter is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het college bij afweging van de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid niet het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004