ECLI:NL:RVS:2004:AO4617

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400180/1 en 200400180/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid appellant voor het besturen van motorrijtuigen na ongeldigverklaring rijbewijs

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 februari 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een appellant wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De minister had op 2 mei 2003 vastgesteld dat de appellant niet geschikt was om motorrijtuigen te besturen, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs voor alle categorieën. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd door de minister ongegrond verklaard op 14 oktober 2003. Hierop volgde een beroep bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, die op 10 december 2003 de bestreden beslissing op bezwaar vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield.

Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 februari 2004 heeft de Voorzitter de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en de minister vertegenwoordigd was door ambtenaren van het ministerie. De appellant betoogde dat de voorzieningenrechter had miskend dat de bevindingen van de psychiater onvoldoende waren om alcoholmisbruik aan te nemen. De Raad van State oordeelde echter dat er geen grond was om te twijfelen aan de conclusie van de psychiater, vooral gezien de eerdere aanhoudingen van de appellant met hoge alcoholgehalten.

De Raad van State concludeerde dat nader onderzoek niet nodig was en dat het hoger beroep ongegrond was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200400180/1 en 200400180/3.
Datum uitspraak: 19 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 10 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) vastgesteld dat appellant niet geschikt wordt geacht om motorrijtuigen te besturen en daarbij diens rijbewijs ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. M.L. Marcus-Daniëls, advocaat te Rijen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Borges Botelho en drs. W. van Os, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de in het rapport van psychiater Corthals neergelegde bevinding dat de Gamma-GT-waarde bij appellant 66 bedroeg bij een normaalwaarde van 4-50, onvoldoende is om de conclusie aan te mogen verbinden dat sprake is van alcoholmisbruik.
Dit betoog slaagt niet. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de adviserend psychiater op een onzorgvuldige wijze tot bedoelde conclusie is gekomen, of dat de minister zich om andere redenen niet op diens rapport mocht baseren. De voorzieningenrechter heeft, mede gelet op het feit dat appellant binnen een tijdsspanne van ruim vier jaar tot twee maal toe is aangehouden met aanzienlijke alcoholgehalten in zijn bloed, terecht en op goede gronden geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bij appellant gevonden verhoogde Gamma-GT-waarde is te wijten aan overmatig alcoholgebruik. Daarbij is voorts van belang dat appellant, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet om een tweede onderzoek heeft gevraagd.
2.2. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en overigens bestaat evenmin beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2004
383.