200400508/2.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 december 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout.
Bij besluit van 2 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout (hierna: het college) geweigerd om verzoekster vrijstelling te verlenen voor het gebruik in strijd met de agrarische bestemming van de bedrijfswoning, gelegen op het perceel [locatie] te Noordwijkerhout (hierna: het perceel). Tevens heeft het college verzoekster onder oplegging van twee afzonderlijke dwangsommen gelast om onderscheidenlijk dit gebruik van de bedrijfswoning en het gebruik van de op het perceel gelegen bedrijfsgebouwen ten behoeve van een paardenhouderij te staken. Daarbij is bepaald dat de verbeurte van de dwangsommen een aanvang neemt op de dag waarop dit besluit onherroepelijk wordt.
Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college de daartegen door verzoekster en [partij] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2003, verzonden op 8 december 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, voorzover daarbij is besloten op zijn bezwaar tegen de in de last betreffende het gebruik van de bedrijfsgebouwen opgenomen begunstigingstermijn. Het beroep van verzoekster is ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 16 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 4 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 30 januari 2004 heeft het college - opnieuw beslissend - de last tot ontruiming van de bedrijfsgebouwen wederom gehandhaafd, met dien verstande dat het einde van de begunstigingstermijn is gesteld op 1 mei 2004 en de dwangsom is verhoogd.
Bij brief van 9 februari 2004 heeft verzoekster haar eerder ingediende verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening gewijzigd.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2004, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door mr. J.G. Hinnen, advocaat te Noordwijk, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Jacobs, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek om een voorlopige voorziening ziet uitsluitend op de bij het besluit van 2 februari 2004 wederom gehandhaafde last betreffende het gebruik van de bedrijfsgebouwen en de daarbij gewijzigde begunstigingstermijn.
2.3. Verzoekster houdt op het perceel achttien paarden en pony’s, waarvan een deel in eigendom toebehoort aan derden. De paarden worden dagelijks door verzoekster en haar inwonende vader getraind voor de dressuur en de mensport. Voorts worden op het perceel rijlessen gegeven.
2.4. Thans is niet meer in geschil dat dit gebruik niet in overeenstemming is met de ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” op het perceel rustende agrarische bestemming. Daarbij is van belang dat, al aangenomen dat sprake is van bedrijfsmatige activiteiten, blijkens artikel 1, achttiende lid, van de planvoorschriften, een paardenhouderij en paardenfokkerij niet als een agrarisch bedrijf in de zin van deze voorschriften kan worden aangemerkt. Het college was derhalve bevoegd tot oplegging van de last. Voorts bestaat, anders dan verzoekster betoogt, geen concreet zicht op legalisering van de illegale situatie, ook niet indien zou blijken dat voor het gebruik van de woning alsnog vrijstelling zou worden verleend. Gelet hierop, bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de last niet mocht worden opgelegd.
2.5. Over de bij het nieuwe besluit van 30 januari 2004 geboden begunstigingstermijn wordt overwogen dat deze niet onredelijk kort is, in aanmerking genomen de betrokken belangen, waaronder die van [partij]. Ter zitting is echter gebleken dat het college bij zijn besluit geen rekening heeft gehouden met het feit dat twee paarden al enige maanden drachtig zijn en naar verwachting in mei en juli van dit jaar zullen bevallen. Onbetwist is dat deze rond die tijd veel extra zorg en toezicht nodig zullen hebben. Gelet hierop, bestaat aanleiding om na te melden voorlopige voorziening te treffen. Daarbij is in aanmerking genomen dat weliswaar niet onaannemelijk is dat [partij] van het houden van achttien paarden en pony’s overlast ondervindt, maar dat de overlast veel beperkter zal zijn, wanneer na 1 mei van dit jaar nog slechts twee paarden op het perceel zullen worden gehouden. Verder is in aanmerking genomen dat het college tegen een voorlopige voorziening van die strekking geen bezwaren heeft, gegeven ook de in eerste instantie door hem aan verzoekster geboden begunstigingstermijn. Wat de overige zestien paarden en pony’s betreft dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout van 2 mei 2002 en 30 januari 2004, kenmerk onderscheidenlijk 980001782 en GROHJ040123.01, voorzover deze mede betrekking hebben op het houden van voormelde twee drachtige merries;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 666,91, welk bedrag voor een deel groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Noordwijkerhout te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Noordwijkerhout aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004