200400512/2.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wognum.
Bij besluit van 17 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wognum (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Sto-3 Vastgoed BV” (hierna: Sto-3 Vastgoed BV) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor een herberg met dienstwoning op het perceel, plaatselijk bekend Zwaagdijk 424a te Zwaagdijk-West (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 juni 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit herroepen en daarvoor in de plaats aan Sto-3 Vastgoed BV opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een herberg met dienstwoning op het perceel, waarbij aan de vrijstelling de voorwaarde is verbonden dat daar waar het perceel grenst aan percelen beplant met fruitbomen een functionele windsingel wordt geplant van aaneengesloten groenblijvende heesters van minimaal 3 en maximaal 6 meter hoog.
Bij uitspraak van 12 januari 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 19 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door C.M. Sijs-Blekkingh, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is Sto-3 Vastgoed BV, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het perceel is aan drie zijden omringd door een fruitboomgaard van in totaal 7,5 hectare. Deze fruitboomgaard is in eigendom van verzoeker. De kortste afstand van de herberg met bedrijfswoning tot de fruitboomgaard is 8 meter.
Het bouwplan is in strijd met de bestemming “Agrarische doeleinden II“ die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1978” rust op het perceel. Het bouwplan is in overeenstemming met het onlangs vastgestelde bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, waartegen verzoeker bedenkingen heeft ingediend.
2.3. Verzoeker heeft aangevoerd dat het bouwplan op een te korte afstand van de fruitboomgaard wordt gerealiseerd. Daarvoor verwijst hij onder meer naar uitspraken van de Afdeling waarin beleid van een bestuursorgaan om, in verband met gewasbeschermingsmiddelen, ten minste 50 meter afstand tussen gronden waar openluchtteelt plaatsvindt en burgerwoningen in acht te nemen, als niet onredelijk is aangemerkt.
De Voorzitter acht het niet onaannemelijk dat dit betoog in hoger beroep zal slagen. Mede gelet op de door verzoeker genoemde uitspraken van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 18 december 2002 (200103898/1, www.raadvanstate.nl), is er gerede twijfel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het onderhavige geval geen sprake is van een onaanvaardbaar leefklimaat. Dat de situatie in de uitspraken waar verzoeker naar verwijst een andere betreft dan thans aan de orde, omdat de bestuursorganen een ander - tegengesteld - beleid voeren, doet er niet aan af dat het beleid in beide gevallen moet zijn voorzien van een deugdelijke onderbouwing, gestoeld op de meest recente wetenschappelijke inzichten, en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht.
Onder die omstandigheden ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Wognum van 17 januari 2003 en van 10 juni 2003, totdat de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wognum in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 685,87, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Wognum te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Wognum aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004