ECLI:NL:RVS:2004:AO4730

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304525/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning voor veldproeven met genetisch gemodificeerd vaccin tegen pseudo-vogelpest

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 februari 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 26 mei 2003 is verleend aan de besloten vennootschap "Intervet International B.V.". Deze vergunning, verleend krachtens artikel 23 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen, staat veldproeven toe met een genetisch gemodificeerd vaccin tegen pseudo-vogelpest in verschillende gemeenten, waaronder Apeldoorn en Boxmeer. De vergunning is ter inzage gelegd op 28 mei 2003.

De verzoeker heeft op 9 juli 2003 beroep ingesteld tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd eerder afgewezen op 30 oktober 2003. Echter, op 28 januari 2004 heeft de verzoeker opnieuw om een voorlopige voorziening gevraagd, ditmaal op basis van nieuwe feiten en omstandigheden. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2004, waarbij zowel de verzoeker als de verweerder en de vergunninghoudster aanwezig waren.

De Voorzitter heeft overwogen dat de proeven, die het in ovo toedienen van een genetisch gemodificeerd virus aan kippenembryo's omvatten, een risico voor mens en milieu met zich mee kunnen brengen. De verzoeker vreest dat de introductie van deze genetisch gemodificeerde organismen nieuwe ziektes kan veroorzaken. De verweerder heeft echter betoogd dat de schuren niet volledig vrij toegankelijk zijn voor andere dieren en dat het virus alleen kalkoenen kan besmetten. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de redelijkheid van het standpunt van de verweerder en dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom is het verzoek afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen en de rol van de Raad van State in het waarborgen van de bescherming van mens en milieu.

Uitspraak

200304525/3.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2003, kenmerk DGM/SAS nr. BGGO 00/08, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Intervet International B.V." een vergunning krachtens artikel 23 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna: het Besluit) verleend voor het doen van veldproeven met een genetisch gemodificeerd vaccin tegen pseudo-vogelpest. De proeven zullen plaatsvinden in de gemeenten Apeldoorn, Boxmeer, Cuijk, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Sint Oedenrode, Someren en Venray. Dit besluit is op 28 mei 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 9 juli 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juli 2003.
Bij brief van 9 juli 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 30 oktober 2003, no. 200304525/2, heeft de Voorzitter dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 28 januari 2004, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, heeft verzoeker de Voorzitter vanwege nieuwe feiten en omstandigheden opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft dit verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2004, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door ing. A.M.L. van Rooij, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.R. Langius en R.C. Zwart, beiden ambtenaar van het ministerie, en dr. D.C.M. Glandorf, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. van Heumen en dr. P.J.L. Sondermeijer, gemachtigden, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De proeven waarvoor vergunning is verleend, bestaan uit het in ovo toedienen aan maximaal 125.000 kippenembryo’s van een stam van het kalkoenen herpesvirus (HVT) waarin een gen van het Newcastle disease-virus (NDV) is ingebracht. De proef is van belang voor de ontwikkeling van antistoffen tegen dit virus. De kuikens die uit de embryo’s voortkomen worden daarna tevens gevaccineerd met het conventionele, niet genetisch gemodificeerd vaccin tegen pseudo-vogelpest.
Ter zitting is duidelijk geworden dat op 23 januari 2004 90.000 kippeneieren zijn gevaccineerd. De einddatum van de proef is 1 maart 2004.
2.3. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna: de Wet) kunnen, indien een redelijk vermoeden is gerezen dat door handelingen met stoffen of preparaten ongewenste effecten zullen ontstaan voor mens of milieu, bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren, uitvoeren en zich ontdoen van deze stoffen of preparaten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a en c, van dit artikel, voorzover hier van belang, kunnen hiertoe regelen behoren, inhoudende:
a. een verbod een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen te verrichten met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten;
c. een verbod een handeling als onder a bedoeld te verrichten zonder vergunning, verleend door verweerder.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wet worden, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 24, tweede lid, onder c, tevens bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de wijze waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden en de gegevens die van de aanvrager kunnen worden verlangd.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van mens en milieu worden geweigerd.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan een vergunning onder beperkingen worden verleend en kunnen aan een vergunning in het belang van de bescherming van mens en milieu voorschriften worden verbonden.
2.4. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van het Besluit, een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 24 en 26 van de Wet, is het verboden zonder vergunning van verweerder genetisch gemodificeerde organismen te vervaardigen, te vervoeren, toe te passen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of zich ervan te ontdoen.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van het Besluit wordt bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 23 een risicoanalyse met betrekking tot de voorgenomen handelingen overgelegd, in ieder geval inhoudende de gegevens, bedoeld in bijlage 3 bij dit Besluit.
Bij het beslissen op een aanvraag om vergunning krachtens artikel 23 van het Besluit komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten voortvloeit.
2.5. Verzoeker vreest dat met de introductie van thans aangevraagde genetisch gemodificeerde organismen in het milieu de kans bestaat dat nieuwe ziektes ontstaan bij mens of dier. Hij voert aan dat de gebruikte schuren waarschijnlijk niet luchtdicht zijn en dat muizen, wilde vogels en insecten de schuren vrij in en uit kunnen. Volgens verzoeker staat dit in schril contrast met de verplicht gestelde kledingwissel, ontsmetting van schoeisel en transportmiddelen en de destructie van de kuikens na afloop van de proef. Voorts voert hij aan dat, nu het genetisch gemodificeerde virus in staat is zich te vermenigvuldigen, oftewel dat sprake is van een replicatie-competent virus, dit virus ten onrechte niet is geattenueerd. Volgens hem is het een zeer gebruikelijke veiligheidsmaatregel een virus te verzwakken, zodat het zich niet volwaardig kan voortplanten. Verzoeker voert ook aan dat een gedegen risico-analyse van contact tussen het genetisch gemodificeerde kalkoenherpesvirus en herpesvirussen bij de mens en tussen het genetisch gemodificeerde kalkoenherpesvirus en mogelijk nog niet ontdekte herpesvirussen bij pluimvee ontbreekt. Tot slot voert verzoeker aan dat de proef weliswaar reeds is begonnen, maar dat de gevaarlijkste periode nog moet komen, namelijk de periode dat de kuikens veel veren hebben.
2.6. Voorzover het verzoek ziet op de risico-analyse overweegt de Voorzitter dat dit aspect reeds in het kader van het eerste verzoek om voorlopige voorziening aan de orde is geweest en dat de stukken en het verhandelde ter zitting geen ander licht op dit aspect hebben doen werpen.
2.7. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het niet luchtdicht zijn van de schuren niet betekent dat de schuren volledig vrij toegankelijk zijn voor allerhande dieren. Er is een ongediertebestrijdingsprogramma en de in- en uitlaten zijn voorzien van gaas om vogels buiten te houden. Overigens, zo stelt verweerder, is dit gaas niet aangebracht om te voorkomen dat het virus zich buiten de schuur kan verspreiden, maar om te voorkomen dat de kippen in de schuur in aanraking komen met andere infecties. Verweerder heeft verklaard niet te kunnen garanderen dat er geen muizen of insecten in de schuur binnenkomen. Hij heeft in dit kader echter betoogd dat alleen kalkoenen kunnen worden besmet met dit virus en geen andere diersoorten of de mens. Infectie met het virus is, aldus verweerder, bij kippen uitsluitend mogelijk door een rechtstreekse injectie in de bloedbaan. Gelet hierop is volgens hem sprake van een niet replicatie-competent virus in de kip. Hij wijst in dit kader op proeven in de Verenigde Staten met een vergelijkbaar vaccin, waar niet is gebleken dat zich verspreiding van het virus heeft voorgedaan. Verweerder merkt voorts op dat de HTV-virusstam niet ziekteverwekkend is.
Omtrent het betoog van verzoeker dat de gevaarlijkste periode nog moet komen, heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat, zo er al een risico was, dit risico nu niet groter zal zijn dan aan het begin van de proef.
2.8. De Voorzitter ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder er niet in redelijkheid vanuit heeft kunnen gaan dat het virus slechts besmettelijk is voor kalkoenen en dat het virus zich niet kan verspreiden onder andere diersoorten en de mens. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet nodig is de schuren volledig luchtdicht te maken. Voorts is de Voorzitter niet aannemelijk geworden dat, mocht er al een risico op verspreiding van het virus bestaan, dit risico nu groter is dan aan het begin van de proef.
Gelet op het bovenstaande bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter zal daarom het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004
255-446.