ECLI:NL:RVS:2004:AO4731

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306911/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • W.H. Tulmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied Oost te Bergen op Zoom

Op 30 januari 2003 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Buitengebied Oost" vastgesteld. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 16 september 2003. Franerex B.V. en een tweede verzoeker hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij ook verzochten om een voorlopige voorziening. De verzoeken werden ter zitting behandeld op 23 januari 2004, waar de verzoekers en de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak opgemerkt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekster sub 1 trok haar verzoek om een voorlopige voorziening in, terwijl verzoeker sub 2 aanvoerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht was, omdat het een aanlegvergunningvereiste voor afdekfolie bevatte. Verzoeker stelde dat hij al vijfentwintig jaar gebruik maakt van afdekfolie en dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

De Voorzitter concludeerde dat er in beginsel een aanlegvergunning kan worden verleend voor de percelen van verzoeker, en dat de gemeenteraad had aangegeven dat er weinig problemen te verwachten waren bij de verlening van deze vergunning. Gezien deze omstandigheden werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2004.

Uitspraak

200306911/2.
Datum uitspraak: 27 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. Franerex B.V., gevestigd te Bergen op Zoom,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2003 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van burgemeester en wethouders van 17 december 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied Oost".
Verweerders hebben bij hun besluit van 16 september 2003, nr. 898421, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2003, en verzoeker sub 2 bij brief van 2 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2003, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 2 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2003, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 januari 2004, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door R. van Dongen, verzoeker sub 2 in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door J.M.E.M. Verpaalen, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster sub 1 heeft haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ter zitting ingetrokken.
2.3. Verzoeker sub 2 stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd voor zover daarin een aanlegvergunningvereiste is opgenomen voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van afdekfolies. Verzoeker voert aan dat hij al vijfentwintig jaar gebruik maakt van afdekfolie. Nu ingevolge het plan hiervoor een aanlegvergunning is vereist loopt hij het risico dat bij niet- of niet tijdige verlening van die vergunning zijn teelt verloren gaat. Verzoeker voert voorts nog aan dat het besluit van verweerder in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
2.3.1. De plandelen die betrekking hebben op de percelen [locatie] en [locatie] van verzoeker hebben in het plan de bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden” gekregen. Ingevolge artikel 4.7. van de planvoorschriften geldt voor deze gronden een aanlegvergunningvereiste voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen. Blijkens de in artikel 4.7.4. opgenomen criteria is afdekfolie toegestaan uitsluitend zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden.
2.3.2. De Voorzitter stelt vast dat in beginsel voor beide percelen van verzoeker een aanlegvergunning voor het aanbrengen van afdekfolie kan worden verleend. Zoals ook ter zitting door de vertegenwoordiger van het gemeentebestuur is opgemerkt staat de regeling in de planvoorschriften er niet aan in de weg dat deze vergunning in een vroegtijdig stadium wordt aangevraagd zodat in voorkomende gevallen direct op veranderende weersomstandigheden kan worden ingespeeld. Ter zitting is namens het gemeentebestuur in dit verband voorts nog medegedeeld dat de situatie van verzoeker weinig problemen zal opleveren voor het verlenen van een aanlegvergunning voor het aanbrengen van afdekfolie.
Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2004
370-381