ECLI:NL:RVS:2004:AO4733

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307848/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • W.H. Tulmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Buitengebied 1995 te Woudenberg

Op 19 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg het wijzigingsplan "14e wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied 1995" vastgesteld. Dit besluit werd op 30 september 2003 goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Utrecht. Verzoekster heeft op 25 november 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 30 januari 2004 ter zitting behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde en verweerder door mr. S.C. van den Broek. Ook het college van burgemeester en wethouders was vertegenwoordigd.

De Voorzitter oordeelde dat het wijzigingsplan een deel van het perceel de bestemming "Wonen" toekent, wat de bouw van een woning mogelijk maakt. Verzoekster betoogde dat haar belangen niet in acht zijn genomen, aangezien zij gebruik maakt van een naastgelegen perceel voor de stalling van vrachtwagens. Dit gebruik zou volgens haar niet zijn meegenomen in de beoordeling van het plan, wat mogelijk overlast voor de toekomstige bewoners van de woning zou kunnen veroorzaken.

De Voorzitter concludeerde dat de afstand tussen de vrachtwagens en de nieuwe woning ongeveer 45 meter bedraagt en dat er maatregelen zijn getroffen om overlast te beperken, zoals de aanleg van een "dove gevel". Gezien deze omstandigheden achtte de Voorzitter het niet aannemelijk dat er een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zou ontstaan. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De Voorzitter merkte op dat het gemeentebestuur geen aanleiding zag om het huidige gebruik van het perceel door verzoekster te beëindigen, maar dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200307848/2.
Datum uitspraak: 27 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster] e.a., gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg het wijzigingsplan "14e wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied 1995" vastgesteld.
Verweerders hebben bij hun besluit van 30 september 2003,
nr. 2003REG002466i beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 24 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2003, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2004, waar verzoekster vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg, vertegenwoordigd door S. Bakker en G. van Ginkel, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel [locatie]. Het plan kent aan een deel van dat perceel de (mede)bestemming “Wonen” toe waardoor de bouw van een woning op de plek van de voormalige agrarische bebouwing mogelijk wordt gemaakt.
2.3. Verzoekster stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd omdat daarin geen rekening is gehouden met haar belangen.
Verzoekster maakt gebruik van het naastgelegen perceel [locatie] ten behoeve van de stalling van vijf vrachtwagens. Zij stelt dat dit gebruik onder het overgangsrecht van het voorheen geldende plan valt en bij de beoordeling van het plan had moeten worden betrokken. De aanwezigheid van de vrachtwagens zou overlast kunnen geven ten aanzien van de in het plan voorziene woning.
2.4. Niet bestreden is dat de afstand tussen het perceel [locatie] en de gronden waarop de woning kan worden gebouwd ongeveer 45 meter bedraagt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat de woning aan de zijde die is gekeerd naar de plaats waar de vrachtwagens worden gestald zal worden voorzien van een zogenoemde “dove gevel”, en dat het perceel [locatie] niet via een recht van overpad langs het perceel [locatie] maar via een nieuw aan te leggen uitweg zal worden ontsloten. Gelet op het vorenstaande acht de Voorzitter niet aannemelijk dat een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor bewoners van de woning op het perceel [locatie] zal ontstaan. Hij ziet hij dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. De Voorzitter merkt overigens nog op dat het belang van verzoekster met name lijkt te zijn gelegen in de wens een overdekte stalling voor haar vrachtwagens te kunnen bouwen. Ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur geen aanleiding ziet om het huidige gebruik te doen beëindigen. Het ontgaat de Voorzitter waarom het gemeentebestuur onder deze omstandigheden niet wenst mee te werken aan een veilige, milieuvriendelijke en landschappelijk aanvaardbare inpassing van het bestaande gebruik.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2004
370-381