ECLI:NL:RVS:2004:AO4747

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400480/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan Olieslagerslaan te Haarlem

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 februari 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een saneringsplan voor de locatie Olieslagerslaan 32, 34, 36 en 44 te Haarlem. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had op 28 november 2003 ingestemd met dit saneringsplan, maar verzoekers, die zich noemden 'Wijkraad Koninginnebuurt & Omwonenden', maakten bezwaar tegen dit besluit. Zij vreesden dat de uitvoering van het saneringsplan schadelijk zou zijn voor monumentale bomen in de omgeving, vooral door de plaatsing van damwanden nabij deze bomen.

De Voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 17 februari 2004. Tijdens de zitting is de vertegenwoordiging van verzoekers, mr. H.J. van der Hauw, advocaat te Velzen, en een gemachtigde, aanwezig geweest. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus en J.H. Oosterveen, ambtenaren van de gemeente, en door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, namens DMV Vastgoed Ontwikkeling B.V.

De Voorzitter heeft overwogen dat de bodem ter plaatse verontreinigd is en dat sanering noodzakelijk is. Echter, de Voorzitter was van mening dat de uitvoering van het saneringsplan niet zonder risico's voor de monumentale bomen kan plaatsvinden. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de sanering, die samenhangt met de bouw van een appartementencomplex, onomkeerbare gevolgen kan hebben voor de bomen. Daarom heeft de Voorzitter besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem te schorsen, totdat er een beslissing is genomen over de bouwvergunning. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

200400480/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], zich zelf noemende "Wijkraad Koninginnebuurt & Omwonenden”, te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2003, kenmerk SB/Mil/OJ/hl/2003/1876 heeft verweerder ingestemd met een saneringsplan voor de locatie Olieslagerslaan 32, 34, 36 en 44 te Haarlem.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 15 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen diezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2004. Namens verzoekers is daar het woord gevoerd door mr. H.J. van der Hauw, advocaat te Velzen, en [gemachtigde]. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus en J.H. Oosterveen, ambtenaren van de gemeente. Namens DMV Vastgoed Ontwikkeling B.V. zijn verschenen mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en ing. J. Drapers en drs. A.F.J. Bleumink, gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekers stellen zich op het standpunt – kort weergegeven – dat de uitvoering van het saneringsplan ten koste gaat van monumentale bomen, met name vanwege de plaatsing van damwanden nabij die bomen.
2.2. Gezien de beschikbare bodemonderzoeken neemt de Voorzitter aan dat de bodem ter plaatse is verontreinigd en gesaneerd dient te worden. Het saneringsplan voorziet in een ontgraving waarvan de omvang gelijk is aan die van de parkeerkelder van het appartementencomplex dat ter plaatse beoogd is.
2.3. Tussen verzoeker en verweerder zijn stukken gewisseld over het behoud van enkele monumentale bomen ter plaatse. Daarbij is van de kant van verweerder het belang van het behoud van die bomen bevestigd en is in dat verband toegezegd dat het advies van de fa. Copijn als voorwaarde wordt opgenomen in de bouwvergunning. Ook ter zitting heeft verweerder het belang van die bomen bevestigd. Volgens hem is de bescherming van die bomen voldoende gewaarborgd in de op 19 december 2003 verleende bouwvergunning voor de parkeerkelder en het appartementencomplex. Die bescherming betreft volgens hem echter geen aspect dat van belang is bij de beoordeling van het saneringsplan.
2.4. Verweerder heeft de Voorzitter er niet van kunnen overtuigen dat sanering tot aan de omvang van de parkeerkelder noodzakelijk is in verband met de in het verkennend bodemonderzoek en het nader bodemonderzoek geconstateerde verontreinigingen en dat bij die omvang het behoud van de bomen is gegarandeerd.
2.5. De uitvoering van het saneringsplan loopt hiermee vooruit op de vrijstelling en de bouwvergunning voor het appartementencomplex met parkeerkelder. Tegen de bouwvergunning is bezwaar gemaakt. Tevens is schorsing van de bouwvergunning gevraagd. Nu de omvang van de sanering geheel is bepaald door het bouwplan, terwijl juist vanwege die omvang niet is uit te sluiten dat de sanering onomkeerbare gevolgen heeft voor de bomen, ziet de Voorzitter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zoals hierna onder 3. is weergegeven.
2.6. Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 28 november 2003, kenmerk SB/Mil/OJ/hl/2003/1876, tot dat is beslist op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening terzake de bouwvergunning van 19 december 2003, met dien verstande dat indien een voorlopige voorziening wordt getroffen ten aanzien van de bouwvergunning, de schorsing van het besluit van 28 november 2003 doorloopt tot aan de beslissing op het daartegen gerichte bezwaar;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 351,25, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Haarlem te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de gemeente Haarlem aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004
157.