ECLI:NL:RVS:2004:AO4754
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- K. Brink
- J. Heijerman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake melding Wet milieubeheer voor zandwinning
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 februari 2004 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door verzoekers tegen een besluit van de provincie Noord-Brabant, waarbij een melding van vergunninghoudster voor een verandering van haar inrichting voor het winnen en opslaan van zand was geaccepteerd. De melding was gedaan op basis van de Wet milieubeheer, specifiek artikel 8.19, tweede lid. Verzoekers stelden dat de inrichting zonder de vereiste ontgrondingsvergunning in werking was, omdat deze vergunning vijf jaar geleden was vervallen. Daarnaast voerden zij aan dat het terrein slecht was afgesloten, wat gevaarlijke situaties voor spelende kinderen kon opleveren.
De Voorzitter overwoog dat de gronden van verzoekers geen betrekking hadden op het bestreden besluit en daarom niet konden slagen. Verder werd betoogd dat de melding niet geaccepteerd had mogen worden, omdat de oprichtingsvergunning onjuist was gedateerd. De Voorzitter stelde vast dat de juiste datum in het bestreden besluit was vermeld en dat de melding op andere punten correct was. Verzoekers voerden ook aan dat een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren vereist was, maar de Voorzitter oordeelde dat de coördinatieregeling niet van toepassing was bij de acceptatie van de melding.
Uiteindelijk wees de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste juridische basis voor het indienen van bezwaren tegen besluiten op het gebied van milieubeheer en de voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen.