ECLI:NL:RVS:2004:AO4756

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401297/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor de plaatsing van een C2000-mast nabij het staatsnatuurmonument Manteling van Walcheren

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 februari 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de vergunning voor het plaatsen van een C2000-mast nabij het staatsnatuurmonument "Manteling van Walcheren". De vergunning was verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 29 september 2003, onder voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet. Tegen deze vergunning hebben verschillende partijen, waaronder de Stichting Dorpsraad Oostkapelle, bezwaar gemaakt.

De verzoeker, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vroeg de Voorzitter om de schorsende werking van de bezwaarschriften op te heffen, zodat de werkzaamheden voor de mast tijdig konden beginnen, vóór de vogelbroedperiode. Tijdens de zitting op 20 februari 2004 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van de verzoeker en verweerder, en de stichting die bezwaar had gemaakt.

De Voorzitter overwoog dat de vergunning was verleend op basis van een onderzoek naar de effecten van de mast op de beschermde natuurwaarden in het gebied. De stichting en andere bezwaarmakers voerden aan dat de vergunning niet op de best beschikbare informatie was gebaseerd en dat de mast schadelijk zou zijn voor het staatsnatuurmonument. De Voorzitter concludeerde echter dat de belangen van de spoedige aanleg van de C2000-mast voor hulpdiensten zwaarder wogen dan de bezwaren van de stichting en andere partijen. De Voorzitter besloot daarom de schorsing van het besluit van verweerder op te heffen, zodat de werkzaamheden konden doorgaan.

Uitspraak

200401297/1.
Datum uitspraak: 24 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verzoeker,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2003, kenmerk 03/2210/hz/aw, heeft verweerder aan verzoeker een vergunning onder voorwaarden als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet verleend voor het plaatsen van een C2000-mast nabij het staatsnatuurmonument “Manteling van Walcheren”.
Tegen dit besluit hebben de Stichting Dorpsraad Oostkapelle (verder: de stichting), [partijen] en anderen bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 12 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht de schorsende werking van de bezwaarschriften op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 februari 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T. van Houwelingen en P.R. de Geus, ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bijgestaan door mr. J.C. de Boo van Uijen, namens de Politie Zeeland, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], vertegenwoordigd door mr. M.C. de Smidt, advocaat te Den Haag, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in een bodemprocedure.
2.2. Verzoeker beoogt met zijn verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht opheffing van de schorsende werking van de bij verweerder ingediende bezwaarschriften ten aanzien van het bestreden besluit. Dit besluit strekt ertoe dat verzoeker tot en met 31 december 2006, onder voorwaarden, nabij het staatsnatuurmonument “Manteling van Walcheren” op het parkeerterrein aan de Strandweg te Oostkapelle een mast kan plaatsen in het kader van het zogenoemde project C2000, dat voorziet in het nieuwe netwerk voor de mobiele communicatie van de Openbare Orde en Veiligheidsdiensten (verder: C2000).
Ter motivering van zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd dat C2000 in de tweede helft van 2004 in gebruik wordt genomen. Verzoeker stelt dat het van belang is voor 15 maart 2004 de fundering van de mast te storten, omdat bij de verleende vergunning de voorwaarde is gesteld dat de werkzaamheden voor het plaatsen van de mast alleen mogen worden uitgevoerd buiten de vogelbroedperiode (15 maart tot 15 juni). Verder stelt hij dat bij niet tijdig oprichten van de mast het functioneren van onder meer politie, brandweer en ambulancediensten ernstig zal worden gehinderd met de daarbij horende risico’s voor de veiligheid van zowel deze hulpdiensten als burgers.
2.3. De stichting heeft als formele bezwaren tegen het bestreden besluit aangevoerd dat zij geen ontvangstbevestiging naar aanleiding van de door haar ingediende zienswijze heeft ontvangen. Tevens heeft zij geen afschrift van het bestreden besluit ontvangen.
Daarnaast hebben [partijen] en de stichting in bezwaar aangevoerd dat de vergunning niet is verleend op basis van de best beschikbare informatie en de gekozen plaats van de mast niet voldoet aan de eis van de minst storende plaats, zoals in de Natuurbeschermingswet, de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn wordt verlangd. Voorts stellen [partijen] en de stichting dat oprichting van de mast schadelijk is voor het staatsnatuurmonument, aangezien de mast een verstoring van het aangezicht van het natuurlandschap van de “Manteling van Walcheren” zal betekenen. Zij menen daarnaast dat verweerder bij het verlenen van de vergunning is voorbijgegaan aan mogelijke gezondheidsrisico’s en de gevaren van blikseminslag en inductie. Bovendien zullen ventilatoren horend bij de mast geluidhinder veroorzaken, aldus [partijen]. De stichting en [partijen] menen voorts dat verweerder aan de externe werking van de Natuurbeschermingswet is voorbijgegaan. Tot slot is van de zijde van stichting nog aangevoerd dat verweerder geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen die worden beschermd op grond van de Flora- en faunawet.
2.4. De “Manteling van Walcheren” is op grond van artikel 21 van de Natuurbeschermingswet aangewezen als staatsnatuurmonument onder meer vanwege de betekenis als broed-, rust- en foerageergebied voor vogels en de grote visueel-ruimtelijke betekenis van het duin- en binnenduinlandschap.
De “Manteling van Walcheren” staat op de lijst van Habitatgebieden die de Nederlandse regering aan de Europese Commissie heeft toegezonden op grond van artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn.
In het bestreden besluit heeft verweerder voorts rekening gehouden met het nabijgelegen, als speciale beschermingszone aangewezen, gebied de Voordelta. Dit betreft een speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Vogelrichtlijn.
Het in geding zijnde C2000 opstelpunt betreft een driehoekige vakwerk antennemast van ongeveer 55 meter hoog en een apparatuurhuisje op een betonfundering van ongeveer acht bij zeven meter. Het opstelpunt ligt buiten de “Manteling van Walcheren” op een parkeerplaats voor bezoekers van het strand en het staatsnatuurmonument.
2.5. In de door de stichting aangevoerde formele bezwaren, ziet de Voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat hiermee de belangen van de stichting zodanig zijn benadeeld dat dit van invloed zou kunnen zijn op de beslissing op bezwaar, zoals nog door verweerder te nemen.
2.6. Gebleken is dat de oprichting van de mast is voorzien buiten het staatsnatuurmonument zoals hier in geding. Desalniettemin heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat de oprichting van de mast een vergunning behoeft. De Voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerder, anders dan [partijen] en de stichting stellen, de zogenoemde externe werking van de Natuurbeschermingswet in acht heeft genomen.
2.7. Uit de stukken blijkt dat een onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijke effecten van de bouw van de in geding zijnde C2000-mast op de ingevolge de Natuurbeschermingswet, de Habitat- en Vogelrichtlijn beschermde natuurwaarden. Het betreft het onderzoek “Natuurtoets C2000-opstelpunt Oostkapelle” van Bureau Molenaar van mei 2003.
In dit onderzoek wordt gesteld dat de oprichting van de C2000-mast geen negatieve effecten op de habitats in het aangemelde habitatgebied zal hebben. In hetgeen de stichting en [partijen] hebben aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de oprichting van de C2000-mast de verwezenlijking van het door de Habitatrichtlijn voorgeschreven resultaat niet ernstig in gevaar zal brengen.
2.8. Verweerder heeft onder meer op basis van voornoemd onderzoek overwogen dat tussen het als speciale beschermingszone aangewezen gebied Voordelta en de “Manteling van Walcheren” nauwelijks uitwisseling van groepen vogels plaatsvindt. Daarnaast zal de gestuwde trek van vogels langs de kust zich niet in de directe nabijheid van het opstelpunt voordoen.
De stichting en [partijen] hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich niet mocht baseren op dit onderzoek. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat significante effecten voor de vogels zijn te verwachten bij het gebruik van de vergunning.
2.9. Ten aanzien van de aanwijzing van het gebied als staatsnatuurmonument wordt in het onderzoek overwogen dat negatieve effecten voor flora en fauna kunnen worden voorkomen als de werkzaamheden ten behoeve van de bouw van het opstelpunt buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Gelet hierop is de Voorzitter vooralsnog van oordeel dat verweerder heeft kunnen aannemen dat de aanleg van het opstelpunt C2000 niet schadelijk behoeft te zijn voor de flora en fauna in het staatsnatuurmonument "Manteling van Walcheren".
Over de aantasting van het natuurschoon heeft verweerder mede op basis van het onderzoek het volgende overwogen. De mast is voorzien aan de rand van een parkeerplaats tussen bomen. Daarnaast zijn maatregelen genomen, een ranke vorm en een lichte kleur, die de mast minder opvallend maken. Gebleken is dat de mast vanuit het staatsnatuurmonument vanuit de duinen op 200 meter zichtbaar is.
Gelet op het voorgaande is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de C2000-mast slechts in geringe mate de zichtlijnen en de beeldkwaliteit ter plaatse verstoort.
2.10. Voorts heeft verzoeker ter zitting over de door [partijen] en de stichting aangevoerde alternatieve plaatsen voor het oprichten van een C2000-mast bij Oranjezon en Vrouwenpolder onweersproken gesteld dat deze plaatsen te noordelijk liggen, waardoor zogenoemde gaten in de dekking van het C2000-netwerk onvermijdelijk zijn. Hierdoor kunnen hulpdiensten onbereikbaar raken. Ten aanzien van het alternatief op de parkeerplaats Duinweg, overweegt de Voorzitter dat deze parkeerplaats aan vier zijden wordt omsloten door het staatsnatuurmonument “Manteling van Walcheren”. Voorts ziet hij niet in waarom de mast op deze plaats minder inbreuk zou maken op de zichtlijnen en beeldkwaliteit ter plaatse dan op de bestreden plaats.
Gelet op het voorgaande is de Voorzitter van oordeel dat verweerder voor het opstelpunt C2000 in redelijkheid van de plaats aan de Strandweg heeft kunnen uitgaan.
2.11. Gelet op al het voorgaande is de Voorzitter vooralsnog van oordeel dat verweerder bij de afweging van het belang van het behoud van de wezenlijke kenmerken van het staatsnatuurmonument de “Manteling van Walcheren” tegen het belang van het mogelijk maken van de aanleg van de C2000-mast voor een communicatienetwerk voor hulpdiensten ter plaatse, in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan laatstgenoemd belang.
Ook in de overige aangevoerde bezwaren, voor zover deze al een rol kunnen spelen bij de verlening van een vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat deze een groter belang vertegenwoordigen dan het belang van de spoedige aanleg van de C2000-mast.
2.12. De Voorzitter ziet gezien het voorgaande aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de schorsing van het besluit van verweerder van 29 september 2003, kenmerk 03/2210/hz/aw, wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004
388-447.