200302662/1.
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 maart 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 18 januari 2000, voor zover thans van belang, heeft appellant een verzoek van [verzoeker] te [woonplaats] om terug te komen van besluiten met betrekking tot de eigen bijdrage, krachtens de Wet op de bejaardenoorden opgelegd aan wijlen [partij], afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend. Appellant heeft hierop bij brief van 30 juli 2003 gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S.H. Vanhommerig, ambtenaar bij de gemeente, en [verzoeker], in persoon, en vertegenwoordigd door mr. S.L.G.M. Roebroek, advocaat te Heerlen, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht moet degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Hiermee wordt invulling gegeven aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem).
Dit beginsel geldt ook de rechtspraak: buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, kan eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter worden voorgelegd. De in de wet gegeven bepalingen voor het instellen van beroep verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen het besluit op het verzoek om terug te komen van eerdere besluiten wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen die eerdere besluiten.
Waar het bestuur hier discretie heeft, voorziet de wet voor de rechtspraak niet in discretie, noch anderszins in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode open staat. Voor de rechter geldt het beperkte toetsingskader derhalve ook, indien het bestuursorgaan niet heeft volstaan met te verwijzen naar zijn eerdere besluit. De regels inzake de toegang tot de rechter staan niet ter vrije beschikking van partijen, maar zijn van openbare orde.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de te verrichten toetsing in geval van een besluit op een verzoek om terug te komen van eerdere, in rechte onaantastbare, besluiten direct dient te treden in de vraag of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
2.2. Het door [verzoeker] ingestelde beroep kon dan ook slechts leiden tot de beoordeling of zich na de eerdere, in rechte onaantastbare, besluiten met betrekking tot de eigen bijdrage krachtens de Wet op de bejaardenoorden van wijlen [partij] nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten.
De rechtbank is vorenweergegeven toetsingskader ten onrechte te buiten gegaan. Zij is niet direct getreden in de vraag of aan het verzoek van [verzoeker] nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De zaak zal naar de rechtbank worden teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 maart 2003, in zaak nr AWB 01/1539 WBO Z;
III. wijst de zaak naar de rechtbank Maastricht terug.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004