200304229/1.
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Putten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2002, het bestemmingsplan "Centrum 1990, partiële herziening van de voorschriften 1999, nr. 2", gewijzigd vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 april 2003, nr. RE 2002.101614, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 oktober 2003 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Putten, vertegenwoordigd door G. Alberts, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan "Centrum 1990" heeft betrekking op het eigenlijke winkelcentrum van Putten en de randzone daaromheen. Het plangebied wordt begrensd door de Engweg aan de zuidkant, de Voorthuizerstraat en de Harderwijkerstraat aan de oostkant, de Brinkstraat aan de noordkant en de Oude Rijksweg aan de westkant. Het voorliggende plan betreft een partiële herziening van de voorschriften, waardoor de functie wonen op achter- en binnenterreinen in het kader van de leefbaarheid en de sociale veiligheid wordt beperkt.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit goedkeuring aan dit plan verleend.
2.3. Appellante stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij wenst op het achtererf van haar perceel [locatie] een appartementengebouw met winkels te bouwen en voert aan dat het plan dit ten onrechte onmogelijk maakt. Door de gewijzigde vaststelling van het plan ontstaat volgens appellante een onbruikbare combinatie van gebruik en bouwen, waaraan geen behoorlijke ruimtelijke afweging ten grondslag is gelegd.
2.4. Appellante heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Het beroep van appellante heeft geen betrekking op een onthouding van goedkeuring. Voorts is niet gesteld, noch gebleken dat appellante niet in staat is geweest een zienswijze in te dienen.
De beperking in de gebruiksmogelijkheden, in die zin dat wonen alleen is toegestaan in een strook van 15 meter diep langs de straat, was reeds opgenomen in het ontwerpplan. Bij de vaststelling van het plan heeft de gemeenteraad de bestemmingsregeling in zoverre verruimd, dat niet gemeten wordt vanaf de wegzijde, maar vanaf de bebouwingsgrens binnen het bestemmingsvlak "Centrumdoeleinden". Voorts is een vrijstellingsmogelijkheid in de bestemmingsplanvoorschriften opgenomen, die wonen mogelijk maakt tot een diepte van 20 meter, mits alle woningen op de openbare weg zijn georiënteerd. Daarnaast heeft de gemeenteraad de in het ontwerp-plan opgenomen beperking van de gebruiksfunctie "detailhandel" laten vervallen. Door deze aanpassing blijft de uitoefening van detailhandel op alle gronden met de bestemming "Centrumdoeleinden" mogelijk. Tenslotte is de in het ontwerpplan opgenomen eis, dat achter de strook van 15 meter uitsluitend vrijstaande bijgebouwen en bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de op de plankaart van het geldende plan "Centrum 1990" opgenomen bouwmogelijkheden worden gehandhaafd.
Uit de strekking van artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vloeit voort dat het beroep van appellante slechts ontvankelijk is voorzover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor haar een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerpplan. Nu het ontwerpplan reeds in een beperking van de woonfunctie voorzag en het vastgestelde plan in een minder vergaande beperking van de woonfunctie voorziet, doet deze situatie zich hier niet voor.
Het beroep van appellante is derhalve niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004