200304240/1.
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 juni 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
Bij besluit van 22 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boekel (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de geconstateerde activiteiten ten behoeve van zijn meubelrenovatiebedrijf op het perceel [locatie] te Boekel te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2003, verzonden op 17 juni 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2004,
waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. H.A. Pasveer,
advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door
drs. ing. F.W. Bello, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Ter zitting hebben partijen hun bereidheid uitgesproken na te gaan of zij tot een schikking kunnen komen. De Afdeling heeft hen daartoe in de gelegenheid gesteld, in verband waarmee de zaak is aangehouden.
Bij brief van 26 januari 2004 heeft het college bericht dat is besloten het schikkingsvoorstel van appellant bij brief van 20 januari 2004 af te wijzen.
De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.1. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat de door appellant op het perceel [locatie] te Boekel uitgeoefende activiteiten, te weten het logen, stralen, lakken en restaureren van meubels, in strijd zijn met het gebruiksvoorschrift van artikel 9.C van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1987, herziening 1987”.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan het college afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Van een bijzonder geval kan sprake zijn, indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Dat doet zicht hier niet voor.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden inzake 200304238/1 de uitspraak van de rechtbank bevestigd waarin deze tot het oordeel is gekomen dat niet aan de wettelijke vereisten voor verlening van de gevraagde vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is voldaan zodat deze moest worden geweigerd.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat ook overigens niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan van handhaving afgezien had moeten worden.
2.3. Anders dan appellant heeft betoogd heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de gestelde begunstigingstermijn niet onredelijk is.
2.4. De stelling van appellant dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat door diens verklaring destijds de begunstigingstermijn op te schorten totdat de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening heeft beslist, het einde en niet het begin van die termijn is opgeschort raakt niet de uitspraak van de rechtbank en het door haar beoordeelde besluit en dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004