ECLI:NL:RVS:2004:AO4774

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304403/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • I. Sluiter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling in strijd met bestemmingsplan voor vervangende nieuwbouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 mei 2003, waarin het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad ongegrond werd verklaard. Het college had op 18 oktober 2001 een bouwvergunning verleend voor een aangepast bouwplan voor vervangende nieuwbouw op een perceel in Zaanstad, onder intrekking van een eerder besluit van 6 december 2000. Appellanten, wonend in Zaanstad, stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de bouwvergunning kon verlenen zonder een verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten, en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan was.

De Raad van State oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd was met de relevante wetgeving, en dat de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel is gekomen. Echter, de Raad van State oordeelt ook dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet niet aan de verlening van de bouwvergunning in de weg stond. Het positieve advies van de Welstandscommissie was niet voldoende gemotiveerd, waardoor de beslissing van het college in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.

Het hoger beroep van appellanten wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het college wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep zijn gemaakt.

Uitspraak

200304403/1.
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 mei 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) onder intrekking van zijn besluit van 6 december 2000 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een aangepast bouwplan voor vervangende nieuwbouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 september 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2003, verzonden op 26 mei 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. G. de Hoogd, advocaat te Purmerend, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Pot, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Er zijn nog stukken in het geding gebracht door het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben appellanten daarop schriftelijke reacties ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft de bouw van een woonboerderij ter vervanging van een dubbel woonhuis.
2.2. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het in de bouwverordening neergelegde verbod om te bouwen op verontreinigde grond ingevolge artikel 44, aanhef en onder b, van de Woningwet aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg stond, hetgeen appellanten, zonder verdere motivering, betogen.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan “Plan in hoofdzaak der gemeente Westzaan”, dat op 28 april 1953 door de raad van de voormalige gemeente Westzaan is vastgesteld en op 26 juni 1954 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college van gedeputeerde staten) is goedgekeurd.
2.3.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college, teneinde de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen, de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO zonder verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten kon verlenen, waarbij zij verwijzen naar de speerpunten van beleid onder 8. Het college van gedeputeerde staten heeft inzake de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO bepaald dat onder meer geen verklaring van geen bezwaar is vereist indien het project niet afwijkt van vastgesteld provinciaal ruimtelijk beleid of van vastgesteld ruimtelijk rijksbeleid en geen speerpunten van rijks- of provinciaal beleid betreft. In de op 22 augustus 2000 in werking getreden notitie “Toepassing van artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (nieuw)” zijn de speerpunten van provinciaal beleid genoemd. Onder punt 8 van deze notitie is vermeld: ”Niet-agrarische functies in landelijk gebied; projecten die de vestiging van niet-agrarische functies buiten de kernen inhouden, vallen onder de speerpunten van beleid. Onder niet-agrarische functies worden alle functies begrepen die geen volwaardig agrarisch bedrijf betreffen.”
Vast staat dat het bouwplan is gelegen in het gebied waarvoor ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar het bestemmingsplan “Lintbebouwing Westzaan” in voorbereiding was en niet in het gebied waarvoor het bestemmingsplan “Landelijk gebied Westzaan” werd voorbereid. Het bouwplan is tevens gelegen in het gebied dat ingevolge het vrijstellingenbeleid dat de raad van de gemeente Zaanstad bij besluit van 23 november 2000 heeft vastgesteld, is aangemerkt als de bebouwde kom van Westzaan. Dit gebied is in het streekplan Noord-Holland-Zuid, dat is vastgesteld op 17 februari 2003, als stedelijk gebied aangemerkt.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet is gelegen in landelijk gebied dan wel buiten de kern. Reeds hierom valt het bouwplan niet onder het speerpunt van provinciaal beleid zoals verwoord onder punt 8 van de voormelde notitie. In dit verband is de omstandigheid dat het bouwplan mogelijk een functiewijziging tot gevolg heeft niet (meer) relevant. Gelet hierop kan het betoog van appellanten dat voor het verlenen van de vrijstelling een verklaring van geen bezwaar was vereist, niet slagen.
2.3.2. Appellanten betogen voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. De rechtbank is op de juiste gronden tot de slotsom gekomen dat er geen grond is voor het oordeel dat het college bij de afweging van belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.3.3. Gelijk de rechtbank oordeelt was het bouwplan, na verlening van de vrijstelling, derhalve niet (meer) in strijd met artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet niet aan verlening van de bouwvergunning in de weg stond.
2.4.1. Dit betoog slaagt. In bezwaar hebben appellanten het positieve advies van de Welstandscommissie van 12 september 2001 gemotiveerd bestreden. Vast staat dat dit advies een zogenaamd stempeladvies betreft, hetgeen tot gevolg heeft dat het niet is voorzien van een kenbare motivering. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft het college op het punt van de welstand zonder verdere overwegingen verwezen naar dit positieve advies. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder andere de uitspraak van 4 januari 1993 (R03.90.1803, AB 1994/138) kon het college daar onder deze omstandigheden echter niet mee volstaan. De beslissing op bezwaar dient dan ook wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 mei 2003, reg. nr. Awb 02-1523;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 10 september 2002, kenmerk Awb 2001/016;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zaanstad te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Zaanstad aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en beroep betaalde griffierecht (€ 175,00 respectievelijk € 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004
292-17.