200304947/1
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Simpelveld,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 30 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Simpelveld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2002, het bestemmingsplan "Oude Molsbergerweg" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 juni 2003, kenmerk 2003/23663, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 11 december 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2004, waar [appellant] en [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.J.M. Timmermans, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Verder is namens de gemeenteraad mr. Ch. Willems, ambtenaar bij de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 57 woningen mogelijk op het terrein van een voormalig sportcomplex. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Oude Molsbergerweg en de achterzijde van de percelen aan de Rolduckerweg en de Molsberg.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant woont aan de [locatie], nabij de zuidwestelijke hoek van het plangebied.
Het beroep van appellant richt zich tegen de goedkeuring van de bestemming “Verkeer en verblijf VV” tegenover zijn woning. De bestemming voorziet in de aanleg van een ontsluitingsweg op deze plaats. Appellant betwist de noodzaak van een tweede ontsluitingsweg voor het plangebied en stelt dat de aanleg van deze weg ten koste zal gaan van het bestaande groene talud en het karakter van de Oude Molsbergerweg als holle weg.
Voorts is de exploitatieopzet van het plan volgens appellant onvoldoende onderbouwd, zodat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd.
Appellant heeft zijn beroepsgrond over het verschil tussen de grenzen op de inrichtingskaart en de plankaart ter zitting ingetrokken. Ook heeft hij ter zitting zijn beroepsgrond tegen de goedkeuring van de bestemming voor de aanleg van een ondergronds infiltratiegebied ingetrokken.
2.4. Volgens de gemeenteraad is een tweede ontsluitingsweg nodig voor de afwikkeling van het verkeer van en naar het plangebied. Verder heeft de gemeenteraad overwogen dat de groenstrook tegenover de woning van appellant behouden zal blijven. De bestemmingen “Verkeer en verblijf VV” en “Groenvoorzieningen G2” voorzien hierin. De gemeente is daarom van mening dat het woon- en leefklimaat van appellant niet door het plan zal worden aangetast.
2.5. Verweerder is van mening dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en heeft het daarom goedgekeurd. Hij heeft hiertoe overwogen dat het bijzondere karakter van de Oude Molsbergerweg door het plan wordt beschermd. Verder is verweerder van mening dat de gemeenteraad de noodzaak van een tweede ontsluitingsweg op deze plaats voldoende heeft aangetoond. Volgens verweerder sluit de exploitatieopzet af met een positief saldo van € 2,6 miljoen. Hij acht de financiële uitvoerbaarheid van het plan dan ook voldoende verzekerd.
2.6. De Oude Molsbergerweg is een zogenoemde holle weg. Uit het deskundigenbericht blijkt dat het talud tegenover de woning van appellant bestaat uit hoog opgaand groen. Ten noorden van de woning van appellant wordt het talud doorsneden door de ontsluitingsweg naar het voormalige sportcomplex. Een van de twee nieuwe ontsluitingswegen voor het plangebied is voorzien schuin tegenover de woning van appellant. Het talud zal op die plaats in noordoostelijke richting worden doorsneden en begroeiing op het talud zal hier moeten worden verwijderd. Vast staat dan ook dat het karakter van de Oude Molsbergerweg door het plan zal veranderen.
2.6.1. Blijkens de nota “Keuze wijze van ontsluiten” van oktober 2002 geeft de gemeenteraad de voorkeur aan twee ontsluitingswegen voor het plangebied. Bij twee ontsluitingswegen kan onbereikbaarheid van de wijk tijdens onderhoudswerkzaamheden of calamiteiten worden voorkomen. Verder wordt het verkeer bij twee ontsluitingswegen beter verspreid, hetgeen de overlast voor omwonenden beperkt.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder op grond van deze argumenten in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad het plangebied door twee wegen te ontsluiten.
2.6.2. Op grond van de Beschrijving in Hoofdlijnen in artikel 3 van de planvoorschriften dient het holle weg karakter van de Oude Molsbergerweg met de bijbehorende karakteristieke groenvoorzieningen te worden gehandhaafd. Uit het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting blijkt dat de ontsluitingsweg aan beide zijden een stijl talud zal krijgen dat aansluit op het oorspronkelijke profiel van de holle weg. Voorts komt de ontsluiting bij het voormalige sportcomplex te vervallen en zullen de landschappelijke waarden op deze plek worden hersteld. De Oude Molsbergerweg zal hierdoor opnieuw het karakter van een holle weg krijgen.
De gronden direct achter de Oude Molsbergerweg zijn ter hoogte van de woning van appellant bestemd als “Groenvoorzieningen G2”. Gronden met deze bestemming zijn blijkens artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor groenstroken, plantsoenen, wandelpaden en (voor zover het bestemmingsvlak aansluitend aan de Rolduckerweg ligt) voor een natuurlijk ondergronds infiltratiegebied. Ter zitting is gebleken dat het groene karakter van de omgeving zal worden gerespecteerd en het talud tegenover de woning van appellant als groenvoorziening blijft gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het karakter van de Oude Molsbergerweg niet ernstig zal worden aangetast. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor de stelling van appellant dat de groenvoorzieningen tegenover zijn woning onvoldoende in het plan worden beschermd.
2.6.3. Voorzover appellant heeft aangevoerd dat zijn woonklimaat onaanvaardbaar zal worden aangetast door de wijziging van de verkeerssituatie, overweegt de Afdeling dat gebleken is dat de herinrichting van de Oude Molsbergerweg ter hoogte van zijn woning zal plaatsvinden binnen de huidige verkeersbestemming. In het plan zijn twee ontsluitingswegen voorzien, waardoor een spreiding van het verkeer uit de nieuwe woonwijk plaatsvindt. Uit het deskundigenbericht blijkt voorts dat verwacht wordt dat het merendeel van het verkeer gebruik zal maken van de ontsluitingsweg op de Molsberg, in de richting Heerlen en Kerkrade. Verder voorziet het plan in de bouw van een relatief beperkt aantal woningen.
Hoewel het aantal verkeersbewegingen bij de woning van appellant naar verwachting zal toenemen, heeft verweerder zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeershinder voor appellant na de aanleg van de woonwijk niet onaanvaardbaar zal zijn.
2.6.4. De exploitatieopzet van het plan sloot in eerste instantie met een tekort van € 311.303,-. Dit tekort werd volgens verweerder veroorzaakt doordat de verplaatsing van het sportcomplex ten onrechte in de opzet was meegenomen. Omdat de verplaatsing geen deel uitmaakt van het plan en de kosten hiervoor reeds in een ander plan zijn verrekend, stelt verweerder dat deze kosten buiten de exploitatieopzet van het plan kunnen blijven. Het saldo van de exploitatieopzet voor het plan is dan positief.
Uit hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat het standpunt van verweerder onjuist is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is verzekerd.
2.6.5. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op het door appellant bestreden onderdeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de bestreden plandelen.
2.6.6. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.6.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nollen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004