200305618/1.
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 juli 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd [verzoeker] vergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vergroten en vernieuwen van twee landbouwschuren en een garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 juli 2002 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 19 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 oktober 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar der gemeente, is verschenen. [verzoeker] is niet ter zitting verschenen en heeft daarvan voor de zitting kennis gegeven.
2.1. Het verzoek van [verzoeker] om bouwvergunning betreft het gedeeltelijk vernieuwen en vergroten van twee landbouwschuren en een garage/berging op het perceel [locatie].
2.2. Het college bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het door het advies van de welstandscommissie over te nemen de verwezenlijking van de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan “Buitengebied Texel” biedt onaanvaardbaar belemmert.
2.3. Het perceel van [verzoeker] heeft in het bestemmingsplan de bestemming “woondoeleinden”.
2.4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het bestemmingsplan mogen niet met het plan in overeenstemming zijnde, op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van dit bestemmingsplan, bestaande gebouwen en andere bouwwerken gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in geringe mate worden uitgebreid met dien verstande dat:
a. zulks nog niet eerder krachtens enig overgangsrecht heeft plaatsgehad;
b. het oppervlak, met niet meer dan 10% wordt veranderd;
c. een kap op het gebouw geplaatst mag worden met een dakhelling van
tenminste 30o.
2.5. Niet in geschil is dat de twee landbouwschuren en de garage/berging gebouwen zijn als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het bestemmingsplan en dat het bouwplan voldoet aan de bebouwingsvoorschriften a. tot en
met c. van dit artikel.
2.6. In het welstandsadvies dat het college aan zijn beoordeling van het bouwplan van [verzoeker] ten grondslag heeft gelegd, is het volgende vermeld:
”Er bestaan bezwaren tegen het ingediende bouwplan in verband met het beeld in de omgeving en de kapvormen. Gezien de gevoelige situatie verdient het de voorkeur om de kappen kleinschaliger en beter qua richting te realiseren.”
Deze visie heeft de welstandscommissie schetsmatig weergegeven op de bij het bouwplan behorende tekeningen. De kap op de oostelijk gelegen schuur dient te worden vervangen door twee lagere kappen, de kap op de westelijk gelegen schuur dient een kwart slag te worden gedraaid en eveneens lager te worden uitgevoerd en de kap op de garage/berging dient op enige afstand van de kap van de aangrenzende woning te worden opgetrokken om meer ruimte tussen beide kappen te creëren.
De consequenties hiervan zijn dat niet alleen de kappen op de schuren en de garage/berging kleiner moeten worden uitgevoerd dan [verweerder] met het bouwplan beoogt, maar ook dat draagconstructies ten behoeve van de kappen moeten worden aangepast.
2.7. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] zodanig wordt beperkt in de bouwmogelijkheden die artikel 31, eerste lid, van het bestemmingsplan biedt, dat het college aldus de grens van de welstandstoets heeft overschreden.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Het college dient als in het ongelijk gestelde bestuursorgaan in de proceskosten van [verzoeker] te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Texel te worden betaald aan [verweerder].
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004