200304296/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 mei 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Middelburg.
Bij besluit van 25 februari 2002 heeft de raad van de gemeente Middelburg (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de raad - voorzover thans van belang - het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, overeenkomstig een advies van 26 augustus 2002 van de commissie bezwaar- en beroepschriften Middelburg, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.Z. Groenenberg, is verschenen.
2.1. Appellant heeft verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te lijden ten gevolge van - voorzover thans van belang - het bestemmingsplan “Streekschool Torenweg”. Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van de Ravensteijnweg en de oprichting van het ROC Zeeland. Het bestemmingsplan “Streekschool Torenweg” is vastgesteld op 19 maart 1990 en goedgekeurd op 10 juli 1990. Op laatstgenoemde datum is het in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. Niet in geschil is dat de aan de Torenweg 2 te Middelburg gelegen onroerende zaak in waarde is verminderd.
2.3. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vragen of de waardevermindering een gevolg is van het bestemmingsplan “Streekschool Torenweg” en, zo ja, of en in hoeverre de schade die voortvloeit uit die waardevermindering ten laste van appellant behoort te blijven.
2.4. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat appellant geen schade heeft geleden ten gevolge van het bestemmingsplan “Streekschool Torenweg”, nu hij op 28 december 1989, en derhalve vóórdat het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar werd, de economische eigendom van de onroerende zaak aan zijn dochter heeft overgedragen en aan haar tevens een onherroepelijke volmacht heeft verleend om namens hem de onroerende zaak juridisch (en voorzoveel nodig feitelijk) te leveren.
2.5. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor vergoeding van schade op de voet van artikel 49 van de WRO.
Nu artikel 49 van de WRO een uitputtende regeling geeft voor de vergoeding van schade veroorzaakt door een bestemmingsplan, behoefde de raad niet te onderzoeken of appellant op andere gronden aanspraak heeft op vergoeding van schade tengevolge van het bestemmingsplan “Streekschool Torenweg”.
2.6. De Afdeling volgt niet het betoog van appellant dat zijn dochter ten onrechte niet als medebelanghebbende is aangemerkt bij de beslissing op zijn planschadeverzoek. Deze procedure heeft uitsluitend betrekking op het door appellant gedane verzoek. De belangen van zijn dochter zijn bij het daarop genomen besluit niet rechtstreeks betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij heeft een apart verzoek ingediend om een planschadevergoeding en zij is derhalve in die procedure belanghebbende. Dat het verzoek van de dochter zou zijn afgewezen omdat de schade voor haar voorzienbaar was ten tijde van de overdracht, leidt niet tot het oordeel dat appellant op dat moment schade heeft geleden ten gevolge van het bestemmingsplan “Streekschool Torenweg”.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Ramsahai
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004