200305429/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting “Stichting Binderseind-Schoorswinkel en omgeving”, gevestigd te Gemert-Bakel (hierna: de Stichting),
2. [appellanten sub 2], wonend te Gemert,
3. [appellanten sub 3], wonend te Gemert,
4. [appellant sub 4], wonend te Gemert,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 28 november 2002 heeft de gemeenteraad van Gemert-Bakel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2002, vastgesteld het bestemmingsplan “Centrumgebied Gemert, Binderseind”.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 juni 2003, kenmerk 884410, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief van 13 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2003, [appellanten sub 2] bij brief van 24 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2003, [appellanten sub 3] bij brief van 28 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2003, en [appellant sub 4] bij brief van 29 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2003, beroep ingesteld. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 30 september 2003.
Bij brief van 18 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2004, waar de Stichting, vertegenwoordigd door M.G.J. van den Boom, gemachtigde,
[appellanten sub 2], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], [appellanten sub 3], in persoon, [appellant sub 4], in persoon en bijgestaan door mr. M.A. de Boer, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder is de gemeenteraad van Gemert-Bakel vertegenwoordigd door J.G.J. Verleijsdonk, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om – in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen – te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een planologisch-juridisch kader om de bouw van zes woningen en de aanleg van onder meer parkeervoorzieningen mogelijk te maken op een plek op de hoek van het Binderseind en het pad Schoorswinkel te Gemert. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. De Stichting, [appellanten sub 2], [appellanten sub 3]
en [appellant sub 4] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De Stichting, [appellanten sub 2], en [appellanten sub 3]
voeren aan dat niet is voldaan aan de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2001, no. E01.98.0126/1.
Appellanten stellen hiertoe dat de omvang van het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden -W-” ten onrechte niet is beperkt tot het plandeel waaraan de Afdeling in die uitspraak zelf voorziend goedkeuring heeft onthouden. In dit verband stellen zij dat deze bestemming tevens betrekking heeft op een deel van het vorige plan, met de bestemming “Verblijfsdoeleinden”, dat na deze uitspraak onherroepelijk was goedgekeurd. Verder stellen appellanten dat de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen dat voor de tot “Woondoeleinden -W-“ bestemde gronden een bebouwingspercentage van maximaal 50 geldt terwijl in het plan voor die bestemming een bebouwingspercentage van 70 is vastgesteld.
Daarnaast voeren zij aan dat het plan ten onrechte woningbouw op gronden aan het pad Schoorswinkel toelaat. Appellanten stellen dat deze gronden volgens raadsbesluiten en genoemde uitspraak van de Afdeling, als achtertuin van de in het plan voorziene woningen aan het Binderseind, onbebouwd dienen te blijven als een groene zone.
Verder voeren alle appellanten aan dat het plan leidt tot aantasting van de privacy, verhoging van de parkeerdruk en tot verkeersonveilige situaties ter plaatse.
[appellanten sub 2] voeren in het bijzonder aan dat het plan in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat voor de tot “Woondoeleinden –W-“ bestemde gronden een bebouwingspercentage van 70 geldt, terwijl dat voor hun percelen niet meer dan 50 bedraagt, en voorts omdat het plan de mogelijkheid biedt tot het bouwen op voor “Verblijfsdoeleinden” bestemde gronden.
2.4. De gemeenteraad heeft de mogelijkheid van de bouw van de woningen in het plan opgenomen om de in dit gebied van Gemert historisch aanwezige lintstructuur met smalle (dwars)stegen waaronder woonpaden te versterken. De gemeenteraad stelt dat de voorziene bouw van de woningen in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid dat is gericht op zuinig ruimtegebruik en het realiseren van woningbouw op zogenoemde inbreidingslocaties, zoals hier het geval is. In dit verband acht hij het opnemen van een maximaal bebouwingspercentage van 70 voor de tot “Woondoeleinden –W-“ bestemde gronden gewenst.
Naar de mening van de gemeenteraad behoren de gronden aan het pad Schoorswinkel niet tot het gebied ten aanzien waarvan hij eerder heeft uitgesproken dat dit als groene zone onbebouwd moet blijven. Daartoe heeft hij erop gewezen dat op die gronden voorheen geen sprake was van bebouwing met open diepe achtertuinen. Op de desbetreffende gronden stond bedrijfsbebouwing en na sloop daarvan werden de gronden gebruikt als parkeerplaats. Verder neemt hij in aanmerking dat de in het plan voorziene woningen wat betreft maatvoering aansluiten bij het karakter van de bestaande bebouwing. Daarnaast stelt de gemeenteraad zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een wezenlijke aantasting van de privacy van appellanten noch van de verkeersveiligheid ter plaatse. Verder acht de gemeenteraad de parkeerplaatsen voor de in het plan voorziene woningen voldoende. De te verwachten toeneming van de parkeerdruk in de omgeving wordt bij de ontwikkeling van het zogenoemde Nazareth-complex betrokken, aldus de gemeenteraad.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij onderschrijft het standpunt van de gemeenteraad. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om aan de bezwaren tegen het plan overwegende betekenis toe te kennen.
2.6. In het vorige bestemmingsplan “Centrumgebied Gemert” waren aan de desbetreffende plek de bestemmingen “Woondoeleinden –W-” en “Verblijfsdoeleinden” toegekend.
Op de tot “Woondoeleinden –W-“ bestemde gronden was het mogelijk maximaal acht woningen te bouwen met een goothoogte van maximaal negen meter en een bebouwingspercentage van maximaal 50.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 november 1997,
nr. 179045, over de goedkeuring van het bestemmingsplan “Centrumgebied Gemert” beslist. Hij heeft bij dit besluit onder meer goedkeuring onthouden aan een gedeelte van het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden
-W-” omdat gelet op de situering van het bouwvlak ten opzichte van het naastgelegen perceel, [locatie], hij de oprichting van bebouwing tot in de zijdelingse perceelsgrens niet wenselijk achtte.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 5 september 2001 het goedkeuringsbesluit, voor zover dat betrekking had op het resterende plandeel met de bestemming “Woondoeleinden -W-“, vernietigd en daaraan zelf voorziend goedkeuring onthouden. De Afdeling was van oordeel dat het plan op onvoldoende wijze waarborgt dat bij de uiteindelijke vormgeving van de toelaatbare bebouwing in voldoende mate rekening kan worden gehouden met de belangen van de eigenaar/bewoner van het genoemde perceel, als privacy en lichtinval.
2.6.1. In het bestemmingsplan zijn aan de desbetreffende plek de bestemmingen “Woondoeleinden –W-“ en “Verblijfsdoeleinden” toegekend. Op de tot “Woondoeleinden –W-” bestemde gronden mogen ten hoogste zes woningen worden gebouwd met een maximale goothoogte van het hoofdgebouw van 4,5 meter en het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen mag ten hoogste 70% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen. De bestemming “Verblijfsdoeleinden” is onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen.
2.6.2. De stelling van appellanten dat de uitspraak van 5 september 2001 met zich meebrengt dat de gemeenteraad de omvang van het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden –W-“ had moeten beperken tot het plandeel waaraan goedkeuring was onthouden, volgt de Afdeling niet. Voor zover goedkeuring aan het plan “Centrumgebied Gemert” is onthouden, is de gemeenteraad verplicht ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, een nieuw plan vast te stellen waarbij de aan de onthouding van goedkeuring ten grondslag gelegde motivering in acht dient te worden genomen. Dit laat echter onverlet de bevoegdheid van de gemeenteraad om bij het plan, aan een deel van de gronden die in het plan “Centrumgebied Gemert” tot “Verblijfsdoeleinden” waren bestemd, de bestemming “Woondoeleinden –W-“ toe te kennen. De omstandigheid dat de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2001 met zich meebrengt dat de bestemming “Verblijfsdoeleinden” onherroepelijk was goedgekeurd, doet hieraan niet af. De gemeenteraad is immers bevoegd om, op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen, bestemmingen en voorschriften voor gronden te herzien.
Evenmin volgt de Afdeling de stelling van appellanten, dat gelet op de uitspraak van 5 september 2001, aan de tot “Woondoeleinden –W” bestemde gronden een bebouwingspercentage van maximaal 50 dient te worden toegekend. De stelling van appellanten ter zake berust op een citaat van de Afdeling van het planvoorschrift, dat betrekking heeft op het bebouwingspercentage neergelegd in het bestemmingsplan “Centrumgebied Gemert” voor die bestemming. Deze uitspraak strekt er niet toe dat de gemeenteraad dit bebouwingspercentage ook in het nieuwe plan voor de bestemming “Woondoeleinden –W” in acht had moeten nemen.
Verder is de Afdeling van oordeel dat verweerder, in navolging van de gemeenteraad, niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de gronden aan het pad Schoorswinkel niet behoren tot een gebied dat volgens eerdere raadsbesluiten dient te worden aangemerkt als een onbebouwde groene zone. Anders dan appellanten hebben gesteld is dit standpunt niet strijdig met de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2001. Integendeel, de overwegingen in deze uitspraak betreffende de groene zone hebben uitsluitend betrekking op de achtertuinen van de woningen aan de [locatie] en [locatie]. Deze vallen echter buiten het plan.
Wat betreft de bezwaren van appellanten ten aanzien van de privacy overweegt de Afdeling dat gelet op de ligging van de in het plan voorziene woningen, de maximaal toegelaten goothoogte en de afstand tot de percelen van appellanten, verweerder geen aanleiding heeft behoeven te zien dat het plan zal leiden tot een ernstige aantasting daarvan.
Ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 2] op het gelijkheidsbeginsel, stelt de Afdeling voorop dat in het plan geen woonbebouwing is voorzien op de tot “Verblijfsdoeleinden” bestemde gronden. Voor zover appellanten hebben bedoeld te stellen dat het plan bebouwing mogelijk maakt op gronden die vergelijkbaar zijn met bij hun percelen tot “Verblijfsdoeleinden” bestemde gronden, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties in planologisch opzicht zodanig overeenkomen, dat het gelijkheidsbeginsel hier in geding is. De Afdeling acht in dit verband van belang dat de in het plan voorziene bebouwing, anders dan in de door appellanten bedoelde situaties, nieuwbouw betreft ter uitvoering van het beleid om met het oog op zuinig ruimtegebruik inbreidingslocaties optimaal te benutten. Om deze reden bestaat ook geen grond om het door appellanten genoemde verschil in bebouwingspercentages in strijd met het gelijkheidsbeginsel te achten.
Ten aanzien van de bezwaren van appellanten betreffende de parkeeroverlast overweegt de Afdeling het volgende. Voor de woningen wordt volgens het plan voorzien in zeven parkeerplaatsen op het achterterrein met de bestemming “Verblijfsdoeleinden”, twee parkeerplaatsen aan de voorzijde van de woningen en één parkeergelegenheid op eigen terrein voor de hoekwoning. Uitgaande van zeven parkeerplaatsen op het achterterrein en één parkeergelegenheid op eigen terrein komt dit neer op een parkeernorm van ruim 1,3 parkeerplaats per woning. Niet aannemelijk is dat aldus onvoldoende in parkeergelegenheid voor de woningen is voorzien. Gelet op het vorenstaande wijst de Afdeling erop dat het betoog van [appellant sub 4], dat een onjuiste parkeernorm is toegepast door niet uit te gaan van tenminste 1,3 parkeerplaats per woning, feitelijke grondslag mist.
Wat betreft de eventuele verhoging van de parkeerdruk omdat parkeerplaatsen vervallen door de bouw van de woningen is het de Afdeling niet gebleken dat de parkeerdruk zodanig zal zijn dat verweerder hieraan overwegende betekenis had moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het gemeentebestuur heeft toegezegd de parkeerproblematiek te betrekken bij de herontwikkeling van het tegenover de plek gelegen terrein van het voormalige klooster Nazareth. Verder neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat een zekere mate van parkeerdruk niet ongebruikelijk is in een centrumgebied.
Ten aanzien van de bezwaren van appellanten betreffende de verkeersveiligheid overweegt de Afdeling dat gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken is dat ter plaatse sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat voor het Binderseind en het pad Schoorswinkel een maximumsnelheid van 30 km/u geldt en dat gezien het aantal woningen waarin het plan voorziet, geen toename van het verkeer valt te verwachten die de verkeersveiligheid wezenlijk zal beïnvloeden. Op grond van het verhandelde ter zitting kan er voorts van worden uitgegaan dat het pad Schoorswinkel voldoende breed is om conflictsituaties tussen autoverkeer en langzaam verkeer te kunnen voorkomen.
Voor zover de beroepsgronden van appellanten zich richten op de in het kader van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gevolgde procedure ten behoeve van de bouw van de woningen, merkt de Afdeling op dat deze procedure hier niet ter beoordeling staat. Deze beroepsgronden moeten hier derhalve buiten beschouwing blijven.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. De beroepen van de Stichting, [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004