ECLI:NL:RVS:2004:AO5234

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305715/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van schouwpad aan de Barneveldse Beek en ecologische belangen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 16 juli 2003 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld had bevestigd. Het college had op 26 april 2001 besloten het schouwpad aan de noordzijde van de Barneveldse Beek te sluiten voor alle verkeer, met uitzondering van aanwonenden, in verband met grote onderhoudswerkzaamheden. Na bezwaar van de appellant en anderen, heeft het college op 21 augustus 2001 dit besluit ingetrokken. De rechtbank oordeelde op 23 augustus 2002 dat het college een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot een gedeeltelijke wijziging van het besluit op 26 november 2002, waarbij het schouwpad in beide richtingen werd gesloten voor voertuigen en ruiters, maar niet voor voetgangers.

Appellant stelde dat de openstelling van het schouwpad voor voetgangers schadelijk zou zijn voor de ecologische functie van de beekzone. Hij betoogde dat de doorgaande route voor voetgangers de ecologische verbindingszone zou aantasten, vooral gezien de toekomstige ontwikkelingen in het gebied. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 februari 2004 behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door een juridisch medewerker van een milieuorganisatie. Het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling overwoog dat het gebied van de beekzone vrij toegankelijk is voor het publiek en dat het college had aangetoond dat het gebruik van het schouwpad door voetgangers de flora en fauna niet had belemmerd. De stelling van appellant dat de openstelling van het schouwpad voor voetgangers schadelijk zou zijn voor de ecologische functie van de beekzone werd verworpen. De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid tot de verkeersmaatregel had kunnen besluiten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200305715/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Barneveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (hierna: het college) het schouwpad aan de noordzijde van de Barneveldse Beek gesloten verklaard voor alle verkeer, met uitzondering van aanwonenden ten behoeve van grote onderhoudswerkzaamheden.
Bij besluit van 21 augustus 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar door appellant en anderen gegrond verklaard en het besluit van 26 april 2001 ingetrokken.
Bij uitspraak van 23 augustus 2002 heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep door appellant en anderen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 26 april 2001 gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit in die zin gewijzigd dat voormeld schouwpad in beide richtingen wordt gesloten verklaard voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee door middel van plaatsing van het verkeersbord C1.
Bij uitspraak van 16 juli 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2003 hebben [partijen] kenbaar gemaakt als partij aan het geding te willen deelnemen. Bij afzonderlijke brieven hebben zij een reactie ingezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 14 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door C.P.J. Vieveen ing., juridisch medewerker bij de milieuorganisatie stichting "Werkgroep behoud de Peel" te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Kok-du Mez en J. Kardol, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn verschenen [partijen].
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep van appellant is slechts gericht tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het door het college in bezwaar gewijzigde verkeersbesluit van 26 november 2002 voor zover daarbij het schouwpad niet tevens voor voetgangers gesloten is verklaard. Ter zitting in hoger beroep heeft appellant ten aanzien van de door hem daartegen aangevoerde gronden uiteengezet dat het hem met name gaat om het ecologische belang van de beekzone. Daartoe heeft hij – samengevat weergegeven – gesteld dat de doorgaande route, die door voetgangers via het schouwpad kan worden gevolgd, er toe leidt dat de functie van het gebied als ecologische verbindingszone wordt aangetast. Door de nieuwe plannen van de gemeente voor de toekomstige ontwikkeling van het omringende gebied zal, naar hij stelt, de recreatieve functie van het gebied verder toenemen waardoor de ecologische functie van de beekzone nog meer onder druk zal komen te staan. Appellant acht het gebruik van het schouwpad door wandelende voetgangers om die reden niet gewenst.
2.2. Vast staat dat het gebied van de beekzone, dat grenst aan het schouwpad, vrij toegankelijk is voor het publiek en dat ook in de toekomst zal blijven. Van belang hierbij is voorts dat ingevolge het toepasselijke bestemmingsplan het gebied van de beekzone naast de ecologische en planologische functie ook een recreatieve functie heeft. Het college heeft in dit verband ter zitting in hoger beroep benadrukt dat uit onderzoek is gebleken dat het natuurlijk ingerichte gebied langs de beek zich de afgelopen jaren tot een waardevol gebied heeft ontwikkeld en dat het gebruik van het schouwpad door voetgangers de gunstige ontwikkeling van de flora en fauna in dit gebied niet heeft belemmerd. Tegen die achtergrond kan de stelling van appellant dat de openstelling van het schouwpad voor voetgangers zal leiden tot een zodanig nadelige invloed op het ecologische karakter van de beekzone dat tot een volledige afsluiting van het pad had moeten worden besloten, niet slagen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet kan worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot de getroffen verkeersmaatregel heeft kunnen komen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004
367.