ECLI:NL:RVS:2004:AO5245

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306155/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • P.J.J. van Buuren
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning verleend onder de Ontgrondingenwet voor zandwinning

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 maart 2004 uitspraak gedaan over een beroep tegen een vergunning die op 23 juli 2003 was verleend aan een vergunninghoudster voor het ontgronden van percelen in de gemeente Maastricht. De vergunning was verleend onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet. De appellanten in deze zaak zijn de werkgroep Geertjesgolf en de besloten vennootschap Agriplant B.V. De werkgroep heeft aangevoerd dat zij een algemeen belang behartigt, maar de Raad van State heeft geoordeeld dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen rechtspersoonlijkheid is. Hierdoor werd het beroep van de werkgroep niet-ontvankelijk verklaard.

Agriplant B.V. heeft zich beroepen op de vrees dat de verlening van de vergunning voor de percelen ten zuiden van de Van Heemstraweg de ontgronding van haar percelen ten noorden van deze weg zal vertragen. De Raad van State heeft echter vastgesteld dat er geen aanvraag voor een ontgrondingsvergunning voor de percelen ten noorden van de weg is ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de vergunning op juiste gronden is verleend en dat de belangen van Agriplant B.V. niet in de besluitvorming konden worden betrokken, omdat er geen aanvraag voor haar percelen was.

De Raad van State heeft uiteindelijk het beroep van Agriplant B.V. ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat de vergunning in strijd met het recht was verleend. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een aanvraag voor ontgrondingsvergunningen en de noodzaak van rechtspersoonlijkheid voor het indienen van beroepen door werkgroepen.

Uitspraak

200306155/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de werkgroep Geertjesgolf,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Agriplant B.V.”, gevestigd te Deest,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 23 juli 2003, nr. RE2001.85607, een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [vergunninghoudster]. te Maastricht voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […].
Tegen dit besluit heeft appellante sub 1 bij brief van 12 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2003, en appellante sub 2 bij brief van 16 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 8 oktober 2003.
Bij brief van 3 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellante sub 1. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2004, waar appellante sub 1, bij monde van drs. R. Straathof en ir. E.C. Smith,
en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G. Pieters, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Druten, vertegenwoordigd door S. Tichelaar, ambtenaar van de gemeente, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, daar gehoord.
Appellante sub 2 is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De verleende ontgrondingsvergunning maakt een uitbreiding mogelijk van de regionale zandwinning “De Uivermeertjes” bij Deest. De te ontgronden percelen liggen ten zuiden van de Van Heemstraweg.
Ontvankelijkheid van het beroep van de werkgroep Geertjesgolf
2.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Ontgrondingenwet (hierna: de Wet) kan tegen een besluit als hier aan de orde beroep worden ingesteld door belanghebbenden.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de werkgroep als zodanig in de onderhavige procedure optreedt. Namens de werkgroep is uitdrukkelijk gesteld dat zij een algemeen, dan wel collectief belang behartigt.
Uit het reeds genoemde artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Namens appellante is ter zitting gesteld dat niet is beoogd een rechtspersoon op te richten. Voorts is niet gesteld noch de Afdeling gebleken dat de werkgroep als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid kan worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande kan appellante niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep van de werkgroep Geertjesgolf is dan ook niet-ontvankelijk.
Beroepsgronden van appellante “Agriplant B.V.”
2.3. De gronden van appellante liggen aan de noordzijde van de Van Heemstraweg. Zij stelt dat in het verleden verwachtingen zijn gewekt dat het gebied waarin haar gronden liggen, zou worden ontgrond voordat ontgrondingswerkzaamheden in het gebied ten zuiden van de Van Heemstraweg zouden plaatsvinden. Appellante vreest dat door de verlening van de vergunning voor de gronden ten zuiden van de Van Heemstraweg de ontgronding van de percelen ten noorden van die weg zal worden uitgesteld. Dit zal volgens appellante aanzienlijk nadelige gevolgen hebben voor haar bedrijfsvoering, omdat de aanplant van nieuwe fruitbomen niet meer rendabel kan worden gemaakt.
Zij acht de planologische situatie niet dermate onduidelijk, dat die aan een ontgronding ten noorden van de Van Heemstraweg in de weg zou staan.
2.3.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de aanwezigheid van belangrijke archeologische vindplaatsen in het gebied ten noorden van de Van Heemstraweg het bestemmingsplan de nodige aanpassing behoeft. Hij acht het wenselijk dat de gemeenteraad eerst dit plan aanpast voordat een vergunning wordt verleend voor een ontgronding van die percelen. De thans vergunde ontgronding behoeft, aldus verweerder, geen vertraging op te leveren voor een ontgronding van de percelen ten noorden van de Van Heemstraweg. Zodra een aangepast bestemmingsplan is vastgesteld waarin de archeologische waarden van dat gebied worden ontzien, is verweerder bereid te beslissen op een aanvraag om een ontgrondingsvergunning.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat voor het gebied ten noorden van de Van Heemstraweg geen aanvraag om een ontgrondingsvergunning is ingediend. Verder is verweerder gehouden op basis van de hem wel voorgelegde aanvraag te beoordelen of de vergunning gelet op het bepaalde in artikel 10, achtste lid, van de Wet en na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, van de Wet bedoelde belangen, kan worden verleend en welke voorschriften daaraan moeten worden verbonden. Niet is gesteld, noch is de Afdeling gebleken dat de in de aanvraag begrepen gronden niet afzonderlijk van die ten noorden van de Van Heemstraweg kunnen worden ontgrond. Gelet hierop kon verweerder de gronden ten noorden van de Van Heemstraweg niet in zijn besluitvorming op deze aanvraag betrekken.
2.3.3. In hetgeen appellante “Agriplant B.V” heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gelet op de bij de afweging betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vergunning heeft kunnen overgaan.
Evenmin is de Afdeling gebleken dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de werkgroep Geertjesgolf niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van "Agriplant B.V." ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004
291-425.