200306155/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de werkgroep Geertjesgolf,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Agriplant B.V.”, gevestigd te Deest,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 23 juli 2003, nr. RE2001.85607, een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [vergunninghoudster]. te Maastricht voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […].
Tegen dit besluit heeft appellante sub 1 bij brief van 12 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2003, en appellante sub 2 bij brief van 16 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 8 oktober 2003.
Bij brief van 3 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellante sub 1. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2004, waar appellante sub 1, bij monde van drs. R. Straathof en ir. E.C. Smith,
en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G. Pieters, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Druten, vertegenwoordigd door S. Tichelaar, ambtenaar van de gemeente, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, daar gehoord.
Appellante sub 2 is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2.1. De verleende ontgrondingsvergunning maakt een uitbreiding mogelijk van de regionale zandwinning “De Uivermeertjes” bij Deest. De te ontgronden percelen liggen ten zuiden van de Van Heemstraweg.
Ontvankelijkheid van het beroep van de werkgroep Geertjesgolf
2.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Ontgrondingenwet (hierna: de Wet) kan tegen een besluit als hier aan de orde beroep worden ingesteld door belanghebbenden.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de werkgroep als zodanig in de onderhavige procedure optreedt. Namens de werkgroep is uitdrukkelijk gesteld dat zij een algemeen, dan wel collectief belang behartigt.
Uit het reeds genoemde artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Namens appellante is ter zitting gesteld dat niet is beoogd een rechtspersoon op te richten. Voorts is niet gesteld noch de Afdeling gebleken dat de werkgroep als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid kan worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande kan appellante niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep van de werkgroep Geertjesgolf is dan ook niet-ontvankelijk.
Beroepsgronden van appellante “Agriplant B.V.”
2.3. De gronden van appellante liggen aan de noordzijde van de Van Heemstraweg. Zij stelt dat in het verleden verwachtingen zijn gewekt dat het gebied waarin haar gronden liggen, zou worden ontgrond voordat ontgrondingswerkzaamheden in het gebied ten zuiden van de Van Heemstraweg zouden plaatsvinden. Appellante vreest dat door de verlening van de vergunning voor de gronden ten zuiden van de Van Heemstraweg de ontgronding van de percelen ten noorden van die weg zal worden uitgesteld. Dit zal volgens appellante aanzienlijk nadelige gevolgen hebben voor haar bedrijfsvoering, omdat de aanplant van nieuwe fruitbomen niet meer rendabel kan worden gemaakt.
Zij acht de planologische situatie niet dermate onduidelijk, dat die aan een ontgronding ten noorden van de Van Heemstraweg in de weg zou staan.
2.3.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de aanwezigheid van belangrijke archeologische vindplaatsen in het gebied ten noorden van de Van Heemstraweg het bestemmingsplan de nodige aanpassing behoeft. Hij acht het wenselijk dat de gemeenteraad eerst dit plan aanpast voordat een vergunning wordt verleend voor een ontgronding van die percelen. De thans vergunde ontgronding behoeft, aldus verweerder, geen vertraging op te leveren voor een ontgronding van de percelen ten noorden van de Van Heemstraweg. Zodra een aangepast bestemmingsplan is vastgesteld waarin de archeologische waarden van dat gebied worden ontzien, is verweerder bereid te beslissen op een aanvraag om een ontgrondingsvergunning.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat voor het gebied ten noorden van de Van Heemstraweg geen aanvraag om een ontgrondingsvergunning is ingediend. Verder is verweerder gehouden op basis van de hem wel voorgelegde aanvraag te beoordelen of de vergunning gelet op het bepaalde in artikel 10, achtste lid, van de Wet en na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, van de Wet bedoelde belangen, kan worden verleend en welke voorschriften daaraan moeten worden verbonden. Niet is gesteld, noch is de Afdeling gebleken dat de in de aanvraag begrepen gronden niet afzonderlijk van die ten noorden van de Van Heemstraweg kunnen worden ontgrond. Gelet hierop kon verweerder de gronden ten noorden van de Van Heemstraweg niet in zijn besluitvorming op deze aanvraag betrekken.
2.3.3. In hetgeen appellante “Agriplant B.V” heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gelet op de bij de afweging betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vergunning heeft kunnen overgaan.
Evenmin is de Afdeling gebleken dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de werkgroep Geertjesgolf niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van "Agriplant B.V." ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004