ECLI:NL:RVS:2004:AO5278

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307659/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot handhaving van Hinderwetvergunning voor schietinrichting te Weert

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 maart 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het betreft een geschil tussen de gemeente Weert en een verzoeker die zich benadeeld voelt door het besluit van de gemeente om geen handhavingsmiddelen in te zetten tegen overtredingen van de Hinderwetvergunning die in 1982 aan de Schutterij St. Cornelius is verleend. De vergunning betreft een schietinrichting op het perceel Ittervoorterweg 70h te Weert. De verzoeker heeft aangevoerd dat de schietactiviteiten onveilige situaties creëren in zijn tuin, die zich in de onveilige zone bevindt. De gemeente heeft echter betoogd dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen om de veiligheid te waarborgen, waaronder het controleren van de onveilige zone voor aanvang van schietactiviteiten.

Tijdens de zitting op 27 januari 2004 is de zaak behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de vertegenwoordiger van de gemeente aanwezig waren. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen onveilige situaties kunnen ontstaan, gezien de toegankelijkheid van de onveilige zone. Daarom heeft de Voorzitter besloten het bestreden besluit te schorsen, maar de verzoeker niet in zijn volledige eisen te volgen, omdat er geen bereidheid was om afspraken te maken met de gemeente.

De Voorzitter heeft de gemeente Weert veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de verzoeker en heeft ook bepaald dat het griffierecht vergoed moet worden. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.

Uitspraak

200307659/2.
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk cor itt 11, heeft verweerder het verzoek van verzoeker om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen overtredingen van de Hinderwetvergunning die op
16 februari 1982 aan “Schutterij St. Cornelius” te Weert is verleend ten behoeve van een schietinrichting voor Oud-Limburgs schieten op het perceel Ittervoorterweg 70h te Weert, afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2003, kenmerk cor iit 11, verzonden op 11 november 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 november 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2004, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door L. Stals, gemachtigde, daar gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker betoogt dat verweerder niet in redelijkheid had kunnen afzien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. In dit verband voert hij onder meer aan dat voorschrift 1 van de vergunning van 16 februari 1982 niet wordt nageleefd. In dit voorschrift is, voorzover hier van belang, bepaald dat er niet mag worden geschoten, indien zich iemand in de op de bijbehorende tekening aangegeven onveilige zone bevindt. Verzoeker betoogt dat zijn tuin, die grenst aan de inrichting, is gelegen in de onveilige zone rond de inrichting. Tijdens het schieten ontstaan zijns inziens onveilige situaties voor personen die zich in de tuin bevinden door neervallende kogels en houtsplinters en kan hij zich als gevolg hiervan niet in zijn tuin begeven.
2.3. Verweerder betoogt dat in feite geen sprake is van (gevaar voor) onveilige situaties. In dit verband voert hij aan dat de schutterij de onveilige zone voor de aanvang van trainingen en schietwedstrijden controleert op de aanwezigheid van personen. Verder betoogt hij dat overeenkomstig voorschrift 1 het schieten onmiddellijk wordt gestaakt indien zich iemand in de onveilige zone zou bevinden en dat dit ook geldt voor de tuin van verzoeker.
2.4. Ter zitting is gebleken dat vanaf het terrein van de inrichting en vanaf de openbare weg bepaalde plekken in de onveilige zone, waaronder (een gedeelte van) de tuin van verzoeker, zonder nadere maatregelen niet volledig zichtbaar zijn, zodat niet te allen tijde voor schutters voldoende duidelijk is dat zich iemand in de onveilige zone bevindt of deze betreedt. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom desalniettemin bij het schieten geen onveilige situaties kunnen ontstaan. Vergunninghoudster heeft immers de toegankelijkheid van het aan verzoeker toebehorende gedeelte van de onveilige zone niet in haar macht. Het voorgaande leidt de Voorzitter tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering. De Voorzitter ziet in het voorgaande aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
De door verzoeker verzochte voorziening, strekkende tot het volledig stilleggen van alle schietactiviteiten vanwege veiligheidsrisico’s, acht de Voorzitter te verstrekkend. Hij neemt daarbij in aanmerking dat van de zijde van verzoeker geen bereidheid is gebleken tot het maken van afspraken met vergunninghoudster en verweerder die daartoe voorstellen hadden gedaan.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert van 14 oktober 2003, kenmerk cor iit 11;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 52,28; het bedrag dient door de gemeente Weert te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Weert aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004
255-361.