ECLI:NL:RVS:2004:AO5297

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400663/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake exploitatievergunning horecabedrijf in Oirschot

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 maart 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Verzoekster had eerder vergunningen aangevraagd voor de exploitatie van een horecabedrijf aan een specifieke locatie in Oirschot. De burgemeester van Oirschot had op 18 juni 2002 onder voorwaarden vergunning verleend voor de exploitatie, maar er waren verschillende besluiten genomen die de vergunningen beperkten en handhavingsverzoeken afwezen. De rechtbank had op 15 december 2003 geoordeeld dat de burgemeester en het college de verleende vergunningen terecht hadden beperkt tot de bestaande gebouwen en dat verzoekster geen terras buiten deze gebouwen mocht exploiteren.

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij een terras van 25m2 zou kunnen exploiteren. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 februari 2004. In zijn overwegingen oordeelde de Voorzitter dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de horeca-activiteiten uitsluitend binnen de bestaande gebouwen moesten plaatsvinden. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat verzoekster met het houden van een terras van 25m2 de bestemmingsplanvoorschriften zou overschrijden.

De Voorzitter heeft daarom besloten om de besluiten van de burgemeester en het college, die de aantekening 'terras' betroffen, te schorsen, maar heeft de overige verzoeken afgewezen. Tevens is de gemeente Oirschot veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.

Uitspraak

200400663/2.
Datum uitspraak: 5 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Oirschot,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 december 2003 in het geding tussen:
verzoekster
en
1. de burgemeester van Oirschot
2. het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2002 (besluit I) heeft de burgemeester van Oirschot (hierna: de burgemeester) verzoekster onder voorwaarden vergunning verleend voor de exploitatie van een horecabedrijf aan de [locatie] te Oirschot.
Bij besluit van 18 juni 2002 (besluit II) heeft het college van burgemeester en wethouders van Oirschot (hierna: het college) verzoekster vergunning op grond van de Drank-en Horecawet verleend ten behoeve van de inrichting aan het bovengenoemde adres.
Bij besluit van 18 juni 2002 (besluit III), verzonden 3 juli 2002, hebben de burgemeester respectievelijk het college de door [partijen] en de Stichting Buurtschap Straten (hierna: de stichting) ingediende handhavingsverzoeken afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2003 (besluit A) heeft de burgemeester, voorzover thans van belang, de tegen besluit I door [partij] en door de stichting gemaakte bezwaren gegrond verklaard, dit besluit herroepen voor wat betreft de aantekening “terras”, en dit besluit voor het overige in stand gelaten.
Bij besluit van 20 mei 2003 (besluit B) heeft het college de tegen besluit II door [partij] en door de stichting gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, dit besluit herroepen voor wat betreft de aantekening “terras”, en dit besluit voor het overige in stand gelaten.
Bij besluit van 20 mei 2003 (besluit C) heeft de burgemeester het tegen besluit III door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, en dat besluit in die zin herroepen, dat een terras buiten de bestaande gebouwen niet is toegestaan.
Bij besluit van 20 mei 2003 (besluit D) heeft het college het tegen besluit III door [partij] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, en dat besluit in die zin herroepen, dat een terras buiten de bestaande gebouwen niet is toegestaan; voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2003, verzonden op 16 december 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het tegen de besluiten van 20 mei 2003 door verzoekster ingestelde beroep deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, de besluiten C en D vernietigd, en de burgemeester respectievelijk het college opgedragen opnieuw op de bezwaren van onder meer verzoekster te beslissen met inachtneming van het in de uitspraak bepaalde.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft, voorzover thans van belang, verzoekster bij brief van 22 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Verzoekster heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 24 februari 2004. Voorts heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster heeft bij brief van 9 februari 2004 hoger beroep ingesteld tegen de nieuwe besluiten van de burgemeester respectievelijk het college van 20 januari 2004. Daarbij heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 februari 2004, waar verzoekster in persoon, de burgemeester respectievelijk het college, vertegenwoordigd door mr. drs. E.J. Govaers, ambtenaar der gemeente, [partijen] in persoon, en de stichting, vertegenwoordigd door J.H.J. Verhoeven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij (een drietal) besluiten van 20 januari 2004 hebben de burgemeester respectievelijk het college, opnieuw beslist op het bezwaar van (onder meer) verzoekster, waarbij niet aan verzoeksters bezwaar is tegemoet gekomen. Het hoger beroep van verzoekster, zoals aangevuld bij brief van 9 februari 2004 wordt, met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, geacht mede te zijn gericht tegen deze besluiten. Het op deze besluiten betrekking hebbende verzoek om voorlopige voorziening wordt in dit geding mede beoordeeld.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester en het college de verzoekster verleende exploitatievergunning respectievelijk vergunning op grond van de Drank- en Horecawet terecht hebben beperkt tot de aan het bovenvermelde adres gelegen gebouwen, inclusief het open gedeelte onder de overkapping. De verzoeken om voorlopige voorziening strekken ertoe te bewerkstelligen dat verzoekster een buiten die gebouwen gelegen terras van 25m2 mag exploiteren hangende het hoger beroep.
2.4. De Voorzitter deelt, anders dan de rechtbank, het standpunt van verzoekster dat, voorzover zij haar horeca-activiteiten beperkt tot 80m2 van haar perceel, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat sprake is van strijd met de bij het vigerende bestemmingsplan “De Bollen” behorende voorschriften. De in artikel 5.1.3 van die planvoorschriften gebruikte bewoordingen “..en het gebruik maximaal 80m2 mag bevatten” zouden immers zonder betekenis zijn, indien ervan moest worden uitgegaan dat horeca-activiteiten uitsluitend zouden mogen plaatsvinden binnen de ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande gebouwen. In de door de Afdeling gebruikte bewoordingen in de overwegingen 2.5.3 en 2.5.4 van de - bij partijen bekende - uitspraak van 20 februari 2002, in zaak no. 200003895/1, ziet de Voorzitter, anders dan de rechtbank, geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel, aangezien een strikte beperking tot inpandige horeca daarin niet valt te lezen.
2.5. Voorshands is niet aannemelijk geworden dat verzoekster, door op haar perceel een terras van 25m2 te houden, de voornoemde 80m2 zou overschrijden. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding tot het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.6. Nu in de besluiten van 20 januari 2004, evenmin als in de besluiten C en D, handhaving is aangekondigd, bestaat geen aanleiding deze te schorsen. Het hierop betrekking hebbende verzoek wordt dan ook afgewezen.
2.7. De burgemeester en het college dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening besluit A van 20 mei 2003 van de burgemeester van Oirschot, voorzover daarbij besluit I van 18 juni 2002 is herroepen, voorzover het de aantekening “terras” betreft;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening besluit B van 20 mei 2003 van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot, voorzover daarbij besluit II van 18 juni 2002 is herroepen, voorzover het de aantekening “terras” betreft;
III. wijst de verzoeken voor het overige af;
IV. veroordeelt de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Oirschot in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 46,37; het bedrag dient door de gemeente Oirschot te worden betaald aan verzoekster;
V. gelast dat de gemeente Oirschot aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2004
383.