200301172/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Groningen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 januari 2003, in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 20 december 2000 heeft appellant een verzoek van
[verzoeker] om vergoeding van schade, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2002 heeft appellant, overeenkomstig het advies van de raadscommissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 18 december 2001, het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 april 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L.P. de Vries en mr. T. Faber, beiden werkzaam bij de gemeente, en [verzoeker], bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij besluit van 27 januari 1997 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen onder het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO een bouwvergunning verleend voor het oprichten van afwerkplaatsen en een huiskamer ten behoeve van een tippelzone. Deze zone is door het college bij besluit van 5 maart 1996 op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen aangewezen als gebied waar straatprostitutie is toegestaan.
2.3. De zone bevindt zich op een strook grond langs de westzijde van de Bornholmstraat, op circa 1 kilometer van de voormalige brugwachterwoning aan de [locatie], die is gelegen op circa 50 meter van de Gideonbrug, aan de westelijke oever van het Winschoterdiep.
Deze woning, die door [verzoeker] is bewoond in de periode van 1974 tot 1999 en daarna verkocht, was niet rechtstreeks bereikbaar vanaf de Europaweg, maar werd vanaf de Bornholmstraat via een onverharde weg langs enige bedrijfspercelen ontsloten.
2.4. Door [verzoeker] is verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden, bestaande in waardevermindering van zijn voormalige woning. Hij heeft gesteld dat hij de woning voor een aanzienlijk veel lager bedrag dan gangbaar heeft moeten verkopen in verband met de aanwezigheid en de effecten van de tippelzone, zoals een toename van de verkeersbewegingen, geweld in verband met de handel in drugs en vervuiling van de omgeving met spuiten en condooms.
2.5. Appellant heeft het planschadeverzoek van [verzoeker] afgewezen en deze afwijzing bij de beslissing op bezwaar gehandhaafd.
Daarbij is appellant niet afgeweken van zijn eerder ingenomen standpunt dat het gaat om overlast buiten de tippelzone, die niet kan worden toegerekend aan de wijziging van het planologische regime.
2.6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlast dient te worden toegerekend aan de planologische wijziging, nu deze onlosmakelijk verbonden is met de straatprostitutie en dat, nu de gemeente in de binnenstad reeds de ervaring had opgedaan dat deze overlast niet goed beheersbaar is, het voor haar voorzienbaar was dat zich bij de verplaatsing van de straatprostitutie naar de Bornholmstraat dezelfde of soortgelijke problemen zouden voordoen. De komst van de tippelzone en de daarmee gepaard gaande overlast konden voor verzoeker daarentegen niet worden beschouwd als in de lijn der verwachtingen liggende normale maatschappelijke ontwikkelingen, zeker niet voor zover de overlast zich voordoet aan de doodlopende weg langs de brugwachterswoning, waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat juist deze locatie een geschikte uitwijkmogelijkheid voor de prostituees is gaan vormen.
Mitsdien is sprake van een planologische verslechtering, die zich kan hebben vertaald in schade voor verzoeker, aldus de rechtbank.
2.7. De Afdeling volgt de rechtbank hierin niet.
Vast staat dat de woning in kwestie is gelegen op een bedrijventerrein nabij de snelweg A7 richting Hoogezand, op circa 1 kilometer afstand van de tippelzone. De prostitutieactiviteiten zijn buiten de zone niet toegestaan.
De toegangsweg tot het perceel van [verzoeker] was blijkens een verbodsbord niet voor publiek toegankelijk. De aanwezigheid van tippelaars en passanten op de weg langs de woning van verzoeker was derhalve niet geoorloofd.
Naar de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 28 november 2001, in zaak no. 200100834/1 (AB 2002/127), biedt artikel 49 van de WRO geen grondslag voor vergoeding van schade die het gevolg is van het niet naleven door betrokkenen - in dit geval van prostituees en hun bezoekers - van de voor hen geldende voorschriften, noch van schade ten gevolge van mogelijke uitwassen van het gedrag van betrokkenen.
Daarbij moet worden opgemerkt - appellant heeft hier terecht op gewezen -dat de overlast van de straatprostitutie in het centrum van Groningen, die de oorzaak is geweest van verplaatsing van de zone naar deze locatie, zich voordeed in de directe omgeving van de plekken waar werd getippeld in de binnenstad, waar tevens de woonfunctie sterk is vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft een en ander miskend.
2.8. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 januari 2003, AWB 02/324 BESLU STRA;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004