ECLI:NL:RVS:2004:AO5696

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303147/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om disciplinaire maatregelen tegen deurwaarders

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Breda. De zaak betreft een verzoek van [verzoeker] om disciplinaire maatregelen te treffen tegen vier (kandidaat-)deurwaarders verbonden aan een deurwaarderskantoor in Bergen op Zoom. Het verzoek was ingediend op 30 januari 2001, maar werd door de Staatssecretaris van Justitie op 11 juli 2001 afgewezen. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar van [verzoeker] tegen deze afwijzing op 27 september 2001 kennelijk niet-ontvankelijk.

De rechtbank Breda heeft op 1 april 2003 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en de beslissing van de Staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. De Staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 december 2003 was de Staatssecretaris vertegenwoordigd door mr. E.W. Engelkes, terwijl [verzoeker] niet aanwezig was.

De Raad van State overwoog dat [verzoeker] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hij geen rechtstreeks belang heeft bij de disciplinaire maatregelen tegen de deurwaarders. De Raad concludeerde dat de Minister van Justitie niet verplicht is om te beslissen op een verzoek van een derde, zoals [verzoeker], om disciplinaire maatregelen. De rechtbank had dit miskend, en daarom werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad verklaarde het beroep van [verzoeker] tegen de beslissing van 27 september 2001 alsnog ongegrond, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303147/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie (thans: de Minister van Justitie),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 april 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2001 heeft appellant het verzoek van [verzoeker] van 30 januari 2001 om disciplinaire maatregelen te treffen tegen vier aan een deurwaarderskantoor te Bergen op Zoom verbonden (kandidaat-)deurwaarders afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2003, verzonden op 3 april 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.W. Engelkes, ambtenaar bij het ministerie van Justitie, is verschenen. [verzoeker] is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van het op 15 juli 2001 vervallen Deurwaardersreglement - voorzover hier van belang - kunnen aan de deurwaarders door de Minister van Justitie de in artikel 81, eerste lid, sub a, c, d, e, k en l van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vermelde disciplinaire straffen worden opgelegd.
2.2. [verzoeker] heeft appellant verzocht disciplinaire straffen op te leggen aan een viertal (kandidaat-)deurwaarders die - naar [verzoeker] stelt - op onjuiste wijze uitvoering hebben gegeven aan de incasso van een vordering jegens hem.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient [verzoeker] ingevolge dit artikel een rechtstreeks belang te hebben bij de aangelegenheid waarop de primaire beslissing betrekking heeft.
Noch artikel 28, eerste lid, van het Deurwaardersreglement, waarin de bevoegdheid van de Minister om jegens deurwaarders disciplinaire maatregelen te treffen is vervat, noch enig ander wettelijk voorschrift voorziet erin dat een derde, zoals [verzoeker], een verzoek om oplegging van disciplinaire straffen aan deurwaarders kan indienen waarop de Minister gehouden is te beslissen.
Gesteld noch gebleken is dat de rechtspositie van [verzoeker] in enig opzicht wordt gewijzigd doordat aan de bedoelde deurwaarders al dan niet een disciplinaire straf wordt opgelegd, terwijl ook overigens een rechtstreeks belang waarin [verzoeker] wordt getroffen niet aanwijsbaar is. Het enkele gegeven dat de Minister op het verzoek van [verzoeker] heeft geantwoord leidt niet tot een ander oordeel.
2.3. Nu [verzoeker] geen belanghebbende is, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, en bezwaar ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, slechts openstaat voor een belanghebbende als vorenbedoeld, heeft appellant [verzoeker] terecht, zij het op andere gronden, niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Gelet op het voorgaande kan niet worden toegekomen aan een beoordeling van de overige in hoger beroep aangevoerde gronden.
2.5. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 27 september 2001 alsnog ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 april 2003, 01/1839 WET;
II. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004
204-450.