200303743/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Amerongen,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3. [appellante sub 3], gevestigd te [plaats],
4. [appellant sub 4], handelend onder de naam “Caravanland”, wonend te [woonplaats],
5. de stichting “Stichting de Matterhorn”, gevestigd te Elst (verder te noemen: de Stichting),
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 9 september 2003 heeft de gemeenteraad van Amerongen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2002, het bestemmingsplan "Kom Elst 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 april 2003, no. 2003REG000674i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 10 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2003, appellante sub 2 bij brief van 11 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2003, appellante sub 3 bij brief van 12 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2003, appellant sub 4 bij brief van 12 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2003, en appellante sub 5 bij brief van 12 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2003, beroep ingesteld. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 4 juli 2003.
Bij brief van 30 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 november 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2004, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door L. Lok en A.R.M. Mulder, gemachtigden, appellante sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en mr. J.C.W. van Eekeren, advocaat te Nijmegen, appellanten sub 3, 4 en 5, allen vertegenwoordigd door drs. A.M.A.F van Esch, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door F.L.H.G. Assmann, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Amerongen, vertegenwoordigd door L. Lok en A.R.M. Mulder, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Met het plan wordt beoogd een geactualiseerd planologisch-juridisch kader te bieden voor verschillende functies binnen de bebouwde kom van Elst. Het plan is grotendeels conserverend van aard.
2.3. Verweerder heeft reden gezien goedkeuring te onthouden aan onder meer de plandelen die voorzien in woningbouwmogelijkheden op een viertal percelen. Hij stelt dat het plan op dit punt in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid, omdat de vier percelen waarop woningbouw mogelijk wordt gemaakt buiten de in het streekplan aangegeven bebouwingscontour liggen. Verweerder stelt tevens dat het niet mogelijk is bij de beoordeling van het plan vooruit te lopen op het nieuwe streekplan, dat in voorbereiding is. Verder heeft hij geen aanleiding gezien toepassing te geven aan de passieve afwijkingsbevoegdheid van het streekplan, omdat de woningbouwmogelijkheden van te grote schaal en omvang zijn en een adequate ruimtelijke onderbouwing daartoe ontbreekt.
2.4. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan één dan wel meer van deze plandelen. De gemeenteraad van Amerongen voert aan dat niet alle percelen waarop in het plan woningbouw mogelijk wordt gemaakt buiten de bebouwingscontour vallen. Voorts stelt hij dat de bebouwingscontour slechts een indicatieve betekenis heeft. Appellanten voeren allen aan dat verweerder had moeten anticiperen op het ontwerp van het nieuwe streekplan, waarin drie van de percelen binnen de bebouwingscontour komen te liggen, dan wel gebruik had moeten maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. De Stichting, [appellante sub 3] en [appellant sub 4], wier bedrijven zijn gevestigd op het bedrijventerrein aan de [diverse locaties], en de gemeenteraad van Amerongen stellen dat verweerder bij zijn besluit om de afwijkingsbevoegdheid niet toe te passen, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat woningbouw de enige mogelijkheid is om compensatie te bewerkstelligen voor de door alle partijen gewenste sanering van de bedrijven. De gemeenteraad van Amerongen stelt in dit verband tevens dat verdere verstedelijking buiten de bebouwingscontour zich niet zal voordoen, nu het gaat om het ter compensatie vervangen van de bedrijven door woningen. [appellante sub 2], wiens perceel op de hoek van de Elsterstraatweg en de Fabrieksweg ligt, stelt verder dat de vier percelen ten onrechte gezamenlijk zijn beoordeeld. Voorts stelt zij dat verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij met de bouw van de twee woningen ter plaatse zou instemmen, nu hij in een eerdere procedure reeds heeft aangegeven uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar te hebben tegen de bouw van de woningen. Appellante stelt ten slotte dat de enkele omstandigheid dat de gemeenteraad niet is ingegaan op de adviezen van de Provinciale Planologische Commissie (verder te noemen: PPC), niet tot gevolg kan hebben dat verweerder goedkeuring onthoudt aan de woningbouwmogelijkheden.
2.5. De vier plandelen betreffen de percelen aan de [locatie sub 1], aan de [locatie sub 2], een perceel op een deel van het terrein van de voormalige kraanmachinistenschool ten zuiden van de Oude Weg en ten slotte een perceel op de hoek van de Elsterstraatweg en de Fabrieksweg.
Aan de gronden van de Stichting, [appellante sub 3] en [appellant sub 4] aan de [locatie sub 1] is op de plankaart de bestemming “Bedrijven” toegekend. Voorts is aan het perceel aan [locatie sub 2] eveneens de bestemming “Bedrijven” toegekend. De percelen hebben de aanduiding “Wijzigingsgebied I” respectievelijk “Wijzigingsgebied II” gekregen. Ingevolge artikel 6, achtste lid, van de planvoorschriften, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de WRO, de bestemming “Bedrijven” binnen de op de plankaart met de aanduiding “Wijzigingsgebied” aangeduide bestemmingsvlakken, te wijzigen in onder meer de bestemming “Wonen”. Ingevolge artikel 6, achtste lid, onder a, van de planvoorschriften mag het aantal woningen voor het perceel met de aanduiding “Wijzigingsgebied I” niet meer bedragen dan twintig en voor het perceel met de aanduiding “Wijzigingsgebied II” niet meer dan zes. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de aanduidingen “Wijzigingsgebied I” en “Wijzigingsgebied II” inclusief de aangeduide grens van de wijzigingsgebieden ter plaatse van de bedrijfsbestemming voor de betrokken percelen.
Aan een deel van het terrein van de voormalige kraanmachinistenschool ten zuiden van de Oude Weg is op de plankaart de bestemming “Uit te werken woongebied” toegekend. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor “Uit te werken woongebied” aangewezen gronden bestemd voor onder meer wonen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en werken, geen bouwwerk zijnde. Ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, geldt dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan tien. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de bestemming “Uit te werken woongebied”.
Aan het perceel dat ligt op de hoek van de Elsterstraatweg en de Fabrieksweg is op de plankaart de bestemming “Wonen” toegekend met de aanduiding “W2”. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a en b, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor “Wonen” aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor het wonen en voor tuinen en erven, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde. Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften, geldt voor het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aantal dat op de plankaart is aangegeven. Gezien de aanduiding “W2” op de plankaart mag het maximaal aantal nieuwe woningen twee bedragen. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de aanduiding “W2”, inclusief de scheidingslijn binnen de bestemming “Wonen”.
2.5.1. Het provinciale ruimtelijke beleid is neergelegd in het Streekplan provincie Utrecht 1994 (verder te noemen: streekplan). Voorzover appellanten van mening zijn dat verweerder had moeten anticiperen op het ontwerp van het nieuwe streekplan, merkt de Afdeling het volgende op. Het karakter van de toetsing van een bestemmingsplan door gedeputeerde staten brengt met zich dat alle feiten en omstandigheden die zich tot aan het nemen van het besluit omtrent de goedkeuring hebben voorgedaan in aanmerking moeten worden genomen. Het nieuwe streekplan had ten tijde van het nemen van het bestreden besluit door verweerder slechts de status van een eerste concept van het ontwerp-streekplan Utrecht 2005-2015 en kon derhalve niet gelden als vastgesteld streekplanbeleid. Verweerder behoefde dan ook niet op dit concept te anticiperen.
Wat betreft het stedelijk gebied worden in het streekplan vier gebieden onderscheiden, namelijk het stadsgewest Utrecht, het stadsgewest Amersfoort, drie regionale kernen en de overige kernen. Elst maakt deel uit van de overige kernen. Ten aanzien van deze kernen is het beleid niet zozeer gericht op verdere verstedelijking, maar op consolidatie. Er wordt restrictief beleid nagestreefd, waarvoor in het streekplan de ruimtelijke, kwantitatieve en functionele restricties worden aangegeven. De ruimtelijke restricties zijn in het streekplan globaal aangegeven door middel van contouren rond de kernen en bedrijventerreinen. Deze contouren worden door de provincie als richtinggevend beschouwd bij de beoordeling van gemeentelijke planologische beleidsvoornemens. Slechts wanneer geheel nieuwe inzichten, door de gemeente aan te voeren, overschrijding van de ruimtelijke contouren noodzakelijk zouden maken, kan het provinciale bestuur in overweging nemen om met gebruikmaking van de passieve afwijkingsbevoegdheid medewerking te verlenen aan een dergelijke ontwikkeling. Voorts is bij de 2e partiële herziening van het streekplan bepaald dat indien zich in de loop van de streekplanperiode ontwikkelingen zouden voordoen (ten aanzien van bijvoorbeeld de regionale woningbehoefte of inwonertallen) die aanleiding geven tot een nadere integrale afweging in samenwerking met provinciale staten in het kader van de (passieve) afwijkingsbevoegdheid, de uitkomst van die afweging zou kunnen zijn mee te gaan met gemeentelijke planologische voornemens om de woningbouwcapaciteit te verruimen en de bebouwingscontour aan te passen. Verder staat over de kern Elst in het streekplan vermeld dat de kern ligt in het kampenlandschap tussen het bosgebied en de Nederrijn. De ontwikkeling van het dorp heeft zich vanuit een lintvormige oost-westelijke bebouwingsstructuur in noordelijke richting voltrokken. In de plannen het Bosje en Het Woud en verspreid in de bebouwde kom is een relatief ruime restcapaciteit aanwezig. Uitbreiding van de kern past niet in het provinciaal ruimtelijk beleid. Vervolgens vermeldt het streekplan dat in de relatie tussen de streekplantekst en de plankaart, de tekst beleidsbepalend is. De plankaart is de visualisering daarvan op hoofdlijnen. Over bebouwingscontouren wordt ten slotte nog vermeld dat deze zijn getrokken rond kernen liggend in het gebied waar restrictief beleid wordt gevoerd als indicatie van het beleid, dat daar slechts verstedelijking binnen de contour kan plaatsvinden. Uitbreiding daarbuiten past niet in het provinciaal ruimtelijk beleid.
De Afdeling acht dit beleid in het algemeen niet onredelijk.
2.5.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de vier percelen grotendeels buiten de bebouwingscontour rond de kern Elst liggen.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich, wat betreft de percelen aan de [locatie sub 1], aan de [locatie sub 2], en op een deel van het terrein van de voormalige kraanmachinistenschool ten zuiden van de Oude Weg, op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgenomen woningbouw te grootschalig is om zonder een daartoe strekkende onderbouwing een afwijking van het streekplanbeleid in dit geval te kunnen rechtvaardigen, mede gelet op de in 2.5.1. weergegeven criteria.
Verweerder heeft zich tevens op goede gronden op het standpunt gesteld dat verdergaande verstedelijking buiten de bebouwingscontour zich zal voordoen, aangezien blijkens de stukken de voorgenomen woningbouw grootschaliger is dan de nu aanwezige bedrijfsbebouwing. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen te weinig gewicht heeft toegekend aan het belang om bij sanering van bedrijven in compensatie in de vorm van woningbouw te kunnen voorzien. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat verweerder dit belang blijkens het bestreden besluit erkent, maar bezwaren heeft tegen de grootschaligheid van de voorgenomen ontwikkelingen en de ruimtelijke onderbouwing in dat kader onvoldoende acht.
De Afdeling is derhalve van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in deze gevallen geen aanleiding bestond gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan. In hetgeen de gemeenteraad van Amerongen, [appellante sub 3], [appellant sub 4] en de Stichting hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenming aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van de gemeenteraad van Amerongen, [appellante sub 3], [appellant sub 4] en de Stichting zijn in zoverre ongegrond
Wat betreft het perceel dat ligt op de hoek van de Elsterstraatweg en de Fabrieksweg is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit perceel in onderlinge samenhang met de hiervoor genoemde drie percelen dient te worden beoordeeld. De Afdeling acht hierbij van belang dat dit perceel zich in een aantal opzichten onderscheidt van de overige percelen. Het plan maakt op het perceel slechts de bouw van twee woningen mogelijk, terwijl op de andere percelen respectievelijk zes, tien en twintig woningen worden toegestaan. Voorts ligt het perceel tussen een zestal woningen in. Verder heeft verweerder, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, op de eerdere aanvraag om een afgifte van een verklaring van geen bezwaar voor de bouw van de woningen in het kader van een procedure ingevolge artikel 19 van de WRO, weliswaar om formele redenen afwijzend beslist, maar in zijn concept-besluit aangegeven uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar te hebben tegen de bouw van twee woningen ter plaatse. Gelet hierop kan de motivering van verweerder, dat ook voor de bouw van de twee woningen op dit perceel een adequate ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling niet dragen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich wat betreft het perceel dat ligt op de hoek van de Elsterstraatweg en de Fabrieksweg, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vanwege het ontbreken van een adequate ruimtelijke onderbouwing geen aanleiding bestond om gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid.
De Afdeling onderschrijft overigens niet het standpunt van [appellante sub 2], dat verweerder vanwege de enkele omstandigheid dat de gemeenteraad niet is ingegaan op de adviezen van de PPC, ten onrechte goedkeuring heeft onthouden. De Afdeling overweegt in dit verband dat verweerder blijkens het bestreden besluit meerdere feiten en omstandigheden een rol heeft laten spelen bij zijn besluit goedkeuring te onthouden aan de woningbouwmogelijkheden.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellante sub 2] en het beroep van de gemeenteraad van Amerongen in zoverre zijn gegrond, zodat het bestreden besluit, voorzover dat betrekking heeft op het plandeel met de aanduiding “W2” inclusief de scheidingslijn binnen de bestemming “Wonen” op de locatie op de hoek van de Elsterstraatweg en de Fabrieksweg, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte kaart, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Uitbreidingsmogelijkheden bedrijvigheid [locatie sub 1]
2.6. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel dat voorziet in de bestemming “Bedrijven” voor de percelen aan de [locatie sub 1] en aan de oppervlakte van de aanwezige bebouwing voor de bedrijven aan de [locatie sub 1] in de vierde kolom van afbeelding 2 behorende bij artikel 6. Verweerder beoogt hiermee voor de betrokken bedrijven te voorzien in een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal twintig procent van de aanwezige bebouwing, met daarbij een mogelijkheid tot vrijstelling onder voorwaarden. Verdere uitbreiding van de bedrijfsbebouwing past niet in het provinciale beleid, aldus verweerder.
2.7. [appellante sub 3], [appellant sub 4] en de Stichting stellen dat, nu geen zekerheid bestaat over de woningbouw die dient ter compensatie voor de sanering van hun bedrijven, verweerder met het toestaan van een uitbreidingsmogelijkheid van twintig procent van de bestaande bedrijfsbebouwing onvoldoende rekening heeft gehouden met hun concrete behoefte aan bebouwing. Ook heeft verweerder volgens appellanten ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bebouwing in ruimtelijk opzicht gunstiger is dan de bestaande situatie. De niet bebouwde delen van de percelen zijn nu in gebruik als opslag/stalling van auto’s en caravans, aldus appellanten.
2.8. Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften, mag de oppervlakte van de aanwezige bebouwing zoals aangegeven in afbeelding twee, vierde kolom, niet worden vergroot.
Het voorgaande betekent dat de bestaande oppervlakte van de bebouwing ook direct de maximale oppervlakte is. Aan deze oppervlakte, als aangegeven in afbeelding twee, vierde kolom, heeft verweerder voor de betrokken bedrijven goedkeuring onthouden.
Ingevolge artikel 6, zesde lid, van de planvoorschriften, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de WRO, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, sub b, voor het vergroten van de bestaande oppervlakte van de gebouwen met maximaal tien procent, met dien verstande dat:
a. de uitbreiding aan of nabij de bestaande bebouwing gebouwd dient te worden;
b. het perceel voor niet meer dan vijftig procent bebouwd mag worden;
c. de oppervlakte van gebouwen aan de Vissersweg 44 met maximaal vijftig procent mag worden vergroot.
2.8.1. Door de onthouding van goedkeuring aan het planonderdeel waartegen de inhoudelijke bezwaren van appellanten zijn gericht, is in zoverre aan de bezwaren van appellanten tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.
De Afdeling vat het beroep van appellanten daarom aldus op dat zij zich er tegen verzetten dat aan de onthouding van goedkeuring uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd.
Gelet op het in 2.5.1 weergegeven provinciale ruimtelijke beleid en op de ligging van de betrokken percelen buiten de bebouwingscontour zoals in 2.5.2 aan de orde is gekomen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een uitbreiding van bebouwing op de betrokken percelen in beginsel moet worden voorkomen. Nu verweerder heeft overwogen dat appellanten te zeer in hun belangen worden geschaad indien zij geen enkele uitbreidingsmogelijkheid bij recht krijgen en een uitbreidingsmogelijkheid van twintig procent aanvaardbaar acht, is de Afdeling niet gebleken dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen te weinig gewicht heeft toegekend aan de belangen van appellanten. De Afdeling acht bij dit oordeel tevens van belang dat de door verweerder voorgestane regeling zich in voorkomende gevallen niet beperkt tot deze uitbreidingsmogelijkheid van twintig procent, maar tevens voorziet in een mogelijkheid tot vrijstelling, teneinde een extra uitbreiding toe te kunnen staan indien deze noodzakelijk blijkt voor de doelmatige voortzetting van het bedrijf. Verweerder heeft in dit verband geen overwegende betekenis hoeven toekennen aan de omstandigheid dat de onbebouwde gedeelten van de percelen in gebruik zijn voor de opslag/stalling van auto’s en caravans. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bebouwing een andere ruimtelijke uitstraling heeft dan het gebruik van onbebouwde gronden voor opslag.
2.8.2. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder deze motivering in redelijkheid ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit tot onthouding van goedkeuring. De beroepen van [appellante sub 3], [appellant sub 4] en de Stichting zijn in zoverre ongegrond.
2.9. Ten aanzien van [appellante sub 2] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de gemeenteraad van Amerongen is niet gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellant sub 1 deels en het beroep van appellante sub 2 geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 15 april 2003, 2003REG000674i, voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de aanduiding “W2” inclusief de scheidingslijn binnen de bestemming “Wonen” op de locatie op de hoek van de Elsterstraatweg en de Fabrieksweg, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte kaart;
III. verklaart de beroepen van appellant sub 1 voor het overige, appellante sub 3, appellant sub 4 en appellante sub 5 ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht in de door appellante sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 766,84; het bedrag dient door de provincie Utrecht te worden betaald aan appellante sub 2;
V. gelast dat de provincie Utrecht aan appellant sub 1 en appellante sub 2 afzonderlijk het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr . O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004