200304581/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs in de gemeente Kollumerland C.A.”, gevestigd te Kollum,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 4 juni 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Kollumerland.
Bij besluit van 20 december 2001 heeft de raad van de gemeente Kollumerland (hierna: de raad) het integraal huisvestingsoverzicht (programma 2002 en overzicht 2003-2005) vastgesteld.
Bij besluit van 20 februari 2003 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, overeenkomstig een advies van de Commissie van Advies voor de Bezwaar- en Beroepschriften, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2003, verzonden op 5 juni 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 augustus 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door R. Bijma, beleidsmedewerker van METRIUM Onderwijsdienstverlening Leeuwarden, vergezeld van
mr. G.M. Metz, beleidsmedewerker van dezelfde instelling, D. Bakker en
Y. Hania, respectievelijk voorzitter en bestuurslid van appellant, en
A.H. Renkema en A.I. Buruma, beiden directeur van de Christelijke Basisschool “De Bining” te Triemen, en de raad, vertegenwoordigd door
drs. A.B.C.M.E. Linders, beleidsmedewerker bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te Den Haag, en R.M. Koster, wethouder van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 92, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1°, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) worden voor de toepassing van deze afdeling onder voorzieningen in de huisvesting begrepen voorzieningen, bestaande uit aanpassingen met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de WPO - voorzover thans van belang - stelt de raad, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast.
Ingevolge artikel 95, tweede lid, van de WPO - voorzover thans van belang - omvat het programma de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 92, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor bekostiging in aanmerking zullen worden gebracht voor niet door de gemeente in stand gehouden scholen.
Ingevolge artikel 95, vijfde lid, van de WPO kan de beschikking van de raad een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.
Ingevolge artikel 96 van de WPO - voorzover thans van belang - stelt de raad gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 95, ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd dan wel nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, aanhef en onder b, van de WPO wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd, indien de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voorzover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 102, eerste lid, onderdeel b.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, aanhef en onder f, van de WPO wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd, indien de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 92 voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht.
2.1.1. Bij besluit van 12 december 1996 heeft de raad de Huisvestingsverordening als bedoeld in artikel 102 van de WPO vastgesteld. Deze is nadien bij raadsbesluit van 21 december 2000 en 20 december 2001 gewijzigd.
2.2. Bij het bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit heeft de raad een bedrag van ƒ 150.000,00/€ 68.067,03 beschikbaar gesteld voor aanpassing van het schoolgebouw van de onder het bestuur van appellant ressorterende Christelijke Basisschool “De Bining” te Triemen.
2.3. Het hoger beroep betreft uitsluitend de hoogte van het toegekende bedrag voor de aanpassing van het schoolgebouw en de weigering om een normbedrag beschikbaar te stellen ten behoeve van het realiseren van een afzonderlijk speellokaal.
2.4. Appellant betoogt in de eerste plaats dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad een overzicht als bedoeld in artikel 96 van de WPO heeft vastgesteld. Appellant is van oordeel dat, voorzover de voorziening aanpassing van het schoolgebouw niet in het programma 2002 als bedoeld in artikel 95 van de WPO is opgenomen, deze in het overzicht 2003-2005 had moeten worden vermeld en daarbij had moeten worden aangegeven waarom de gevraagde voorziening niet in het huisvestingsprogramma is opgenomen. Omdat een overzicht 2003-2005 met betrekking tot de gevraagde voorziening aanpassing schoolgebouw naar de mening van appellant niet is vastgesteld, moet daaruit volgens hem de conclusie worden getrokken dat de gevraagde voorziening voor de aanpassing van het schoolgebouw in zijn geheel geacht moet worden te zijn toegewezen.
2.4.1. De Afdeling kan appellant hierin niet volgen.
Op grond van de stukken, zoals deze door het college van burgemeester en wethouders aan de raad ter besluitvorming zijn voorgelegd, moet worden geoordeeld dat de raad op 20 december 2001 zowel het huisvestingsprogramma 2002 als het overzicht 2003-2005 heeft vastgesteld.
Met betrekking tot de door appellant gevraagde voorziening voor aanpassing van het schoolgebouw is, blijkens de stukken behorende bij het voorstel aan de raad, geoordeeld dat bij elke aanvraag dient te worden gekeken naar de noodzakelijkheid. De noodzaak van het onderdeel fundering stond vast, maar dat gold niet voor de andere onderdelen van de gevraagde voorziening. Dit hield volgens de toelichting bij het criteria- en toekenningsoverzicht voor het jaar 2002 verband met het feit dat er inmiddels werd gesproken over eventuele nieuwbouw voor de school. Omdat er in het overleg met het bevoegd gezag van de school overeenstemming was bereikt over een bedrag van ƒ 150.000,00/€ 68.067,03, is laatstgenoemd bedrag in het huisvestingsprogramma 2002 opgenomen dat door de raad is vastgesteld.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het deel van de gevraagde voorziening van de aanpassingen dat niet in het huisvestingsprogramma 2002 is opgenomen, door de raad op grond van artikel 100, eerste lid, aanhef en onder f, van de WPO, is geweigerd.
2.4.2. De artikelen 95 en 96 van de WPO, in onderlinge samenhang gelezen, op grond waarvan in het overzicht als bedoeld in artikel 96 van de WPO de aanvragen die niet in het huisvestingsprogramma zijn opgenomen, dienen te worden vermeld onder redengeving waarom deze gevraagde voorzieningen daarin niet zijn opgenomen, kunnen naar het oordeel van de Afdeling niet tot de conclusie leiden dat dit eveneens geldt voor die voorzieningen, die door de raad bij de vaststelling van het programma 2002 op grond van artikel 100 van de WPO zijn geweigerd. Anders dan appellant veronderstelt, is er geen grond voor de raad om de gevraagde voorzieningen die zijn geweigerd, alsnog in het overzicht 2003-2005 op te nemen. Er is derhalve evenmin grond voor de conclusie van appellant dat, nu de gevraagde voorziening niet in laatstgenoemd overzicht is opgenomen, de gevraagde voorziening aanpassing schoolgebouw voor het totaal gevraagde bedrag met de vaststelling van het programma 2002 is gehonoreerd. De voorzieningenrechter is, zij het ten dele op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.4.3. Met de voorzieningenrechter kan voorts worden geoordeeld dat, nu alleen de noodzaak van de aanpassing van de fundering is komen vast te staan, welke voorziening een bedrag van ƒ 28.600,00/€ 12.978,11
vergde, niet kan worden gezegd dat de raad door het beschikbaar stellen van een bedrag van ƒ 150.000,00/€ 68.067,03 heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de WPO en/of de Verordening voorziening huisvesting onderwijs Kollumerland (hierna: de Verordening).
2.5. Appellant had gevraagd om uitbreiding van het schoolgebouw met één lokaal ten behoeve van de uitbreiding met een vijfde groep. Het hoger beroep beperkt zich in dit verband tot de vraag of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de raad de voorziening aanpassing, zijnde de “normvergoeding toeslag speellokaal” bij de uitbreiding voor 5 groepen, op juiste gronden heeft geweigerd.
2.5.1. Op grond van Bijlage I, deel A, 1.10 Aanpassingen, aanhef en onder d, bij de Verordening, mede gelet op de daarbij gegeven toelichting, wordt een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening de uitbreiding van een bestaand gebouw in verband met een vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.
Niet in geschil is dat het om een permanente uitbreiding van een bestaand gebouw ten behoeve van een vijfde groep gaat. Op grond van de bij besluit van 24 juni 1987 door de Staatssecretaris van Onderwijs verleende toestemming, is in het schoolgebouw een speellokaal annex gemeenschapsruimte aangebracht. Nu er in het schoolgebouw een speellokaal aanwezig is - ook al is dit een speellokaal annex gemeenschapsruimte - , leidt dit de Afdeling tot het oordeel dat niet wordt voldaan aan het gestelde in de Verordening om voor een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal in aanmerking te komen. Derhalve is het geen aanpassing als bedoeld in de Verordening. Nu de gevraagde voorziening geen voorziening in de huisvesting is als bedoeld in artikel 92 van de WPO, is deze terecht op grond van artikel 100, aanhef en onder b, van de WPO geweigerd. De voorzieningenrechter is - zij het op andere gronden - ook tot dat oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient,
onder verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004