200305587/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2003, in zaak no. 200304162/1 en 200304162/2.
Bij uitspraak van 30 juli 2003, in zaak no. 200304162/1 en 200304162/2, heeft de Afdeling, beslissend op het hoger beroep van verzoeker, een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 juni 2003 bevestigd. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 31 juli 2003 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) van antwoord gediend.
Bij brieven van 2 oktober 2003, 3 oktober 2003 en 17 februari 2004 heeft verzoeker nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2004, waar verzoeker in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.C. Kuipers, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe dient om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het middel biedt een partij derhalve niet de mogelijkheid argumenten, die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht of hadden kunnen worden gebracht, alsnog naar voren te brengen, dan wel te herhalen.
2.3. Verzoeker voert in zijn verzoekschrift aan dat het college voor de rechtbank onjuiste informatie en misleidende en tendentieuze argumenten voor de veel te brede fietspaden heeft aangegeven. In dit verband verwijst verzoeker naar de Laan van Copes van Cattenburg en de Burgemeester Patijnlaan, waar wel smalle fietspaden zijn aangelegd.
Verzoeker heeft voorts aangegeven het niet eens te zijn met het nodeloos laten vervallen van parkeerplaatsen, met de in zijn ogen discriminerende belemmering van het autoverkeer en verwaarlozing van belangen van bewoners, alsmede met de uitzonderingspositie die aan de Poolse ambassade is toegekend.
2.4. De Afdeling ziet in hetgeen verzoeker in zijn verzoekschrift heeft aangevoerd, dat in wezen neerkomt op een herhaling van door hem in de voorafgaande procedures ingenomen standpunten en aangevoerde argumenten, geen grond om tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak, waarvan herziening wordt verlangd, is vervat. Het door verzoeker gestelde betreft geen nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, maar is bedoeld om de discussie over stukken, die voor de uitspraak bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn, te heropenen.
Ook voor het overige heeft verzoeker geen feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
2.5. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004