200306152/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Aalsmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Bij besluit van 23 januari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer (hierna: het college) geweigerd appellante bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen c.q. beplaten van een kas aan de [locatie] te Aalsmeer.
Bij besluit van 6 november 2001 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. B.D. Roelink, advocaat te Hoofddorp, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door
drs. M.M.H. van Hes, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellante beoogt met de aanvraag om bouwvergunning de kas, die niet meer als zodanig in gebruik is, te veranderen in een bedrijfsruimte voor niet-agrarische opslagdoeleinden. Daartoe zal de kas met 1,20 meter worden verhoogd en het glas door kunststofmateriaal worden vervangen.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Stommeer zuid 1964”, waarin het perceel de bestemming “agrarische doeleinden V” heeft.
Ingevolge artikel 16, onder 5, van de planvoorschriften mogen op de gronden bestemd voor “agrarische doeleinden V” uitsluitend worden opgericht kassen, ketelhuizen, tuinbouwschuren e.d. met een goothoogte van ten hoogste 4,3 m en een nokhoogte van ten hoogste 7,5 m boven het aansluitende terrein.
2.3. Appellante heeft betoogd dat vrijstelling van de planvoorschriften had moeten worden verleend, omdat op het perceel een kas niet meer rendabel kan worden geëxploiteerd.
2.4. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om medewerking aan realisering van het bouwplan door middel van het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te weigeren. Daaraan heeft de rechtbank terecht ten grondslag gelegd het standpunt van het college dat het perceel in het op te stellen bestemmingsplan een woonbestemming zal krijgen en dat een bedrijfsruimte daarin niet past. Dit standpunt is gebaseerd op de door de gemeenteraad op 15 maart 2001 definitief vastgestelde “Aalsmeerse Gebiedsvisie”, waarin het planologische wensbeeld voor Aalsmeer tot 2010 is aangegeven.
2.5. Voorts wordt het oordeel van de rechtbank gevolgd dat er geen ruimte bestaat voor vrijstelling met toepassing van de zogenaamde toverformule, omdat deze formule slechts voorziet in de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan en niet van de bouwvoorschriften, waar het in deze procedure om gaat.
Het betoog van appellante dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat door het inmiddels uitgevoerde bouwplan geen bouwvoorschriften worden overtreden en dat nog steeds sprake is van een kas faalt, nu de veranderingen aan het gebouw, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bouwvergunningplichtig zijn en in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.6. Tenslotte kan aan het betoog van appellante dat de kas in de toekomst nog voor agrarische doeleinden zou kunnen worden gebruikt geen betekenis worden toegekend, omdat daarop geen concreet zicht bestaat en het bouwplan niet strekt tot de bouw van een agrarische bedrijfsruimte.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004