200306158/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 augustus 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Helmond.
Bij besluit van 6 maart 2001 heeft de raad van de gemeente Helmond (hierna: de gemeenteraad) appellant geweigerd vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), te verlenen voor de bouw van een woning op het perceel gelegen naast diens woning aan de [locatie], te Helmond.
Bij besluit van 3 juli 2002 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2003, verzonden op 26 augustus 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 november 2003 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.W. Klaassen, gemachtigde, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant beoogt de bouw van een woning op een perceel van 1400 m2, dat is gelegen naast zijn woning aan de [locatie] te Helmond aan de rand van een woonwijk.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” rust op het perceel de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden”.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, zodat bouwvergunning slechts kan worden verleend met gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad ten onrechte heeft geweigerd aan artikel 19, eerste lid, van de WRO toepassing te geven. In dat verband heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat de gemeenteraad ondeugdelijke en oneigenlijke argumenten heeft gebruikt, het perceel gelegen is in een woonwijk, de waarden van het achterliggende gebied en de groenstructuur ter plaatse door de bouw van de woning niet zullen worden aangetast en het perceel geen landschappelijke waarde vertegenwoordigt.
2.5. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bouw van een woning op het perceel niet past in het ter plaatse geldende planologisch regime dat de gemeenteraad wenst te handhaven. Daarbij heeft de gemeenteraad terecht de uitgangspunten van het bestemmingsplan betrokken, die aangeven dat gronden die zijn aangewezen als “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden” bestemd zijn voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden. Voorts blijkt uit de toelichting op het bestemmingsplan dat het oprichten van nieuwe woningen in het buitengebied in strijd is met het bestemmingsplan, omdat verdere verdichting en verstening van het buitengebied ongewenst wordt geacht.
Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat de gemeenteraad zich voor de weigering om vrijstelling te verlenen tevens heeft kunnen baseren op het “Landschapsbeleidsplan Helmond”, dat is opgesteld mede in het kader van de actualisering van het bestemmingsplan “Buitengebied 1997”. Blijkens dat plan dient het gebied waarin het perceel is gelegen door groene accenten verder ontwikkeld te worden.
Hoewel gelet op de ligging van het perceel een andere beslissing niet ondenkbaar zou zijn geweest, wordt geoordeeld dat de beslissing van de gemeenteraad om geen vrijstelling te verlenen niet onredelijk is.
Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004