200306378/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
Bij besluit van 13 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een kantoorgebouw met vier appartementen op het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats], gemeente Velsen.
Bij besluit van 17 december 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2003, verzonden op 14 augustus 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2004,
waar appellante, vertegenwoordigd door J.F.M. Zwartkruis, gemachtigde en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Woudenberg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De bouwaanvraag is ingediend nadat het college had geconstateerd dat het kantoorgebouw met vier appartementen, wat hoogte betreft, werd gebouwd in afwijking van de op 29 november 2000 verleende bouwvergunning, die inmiddels in rechte onaantastbaar is. De feitelijke goothoogte bleek 10,00 meter te zijn, terwijl de vergunning een goothoogte van 9,30 meter toestond.
2.2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Oud-IJmuiden”. Het betrokken perceel heeft de bestemming “Maatschappelijke- kantoor- en woondoeleinden (MKW)”.
Blijkens de plankaart, gelezen in samenhang met artikel 4 van de planvoorschriften, geldt voor het perceel een maximum goothoogte voor gebouwen van tien meter.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, wordt de goothoogte van een gebouw gemeten tussen de bovenkant van de goot en het peil.
Artikel 1, sub 12 van de planvoorschriften geeft als begripsomschrijving van peil aan:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg
grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende
afgewerkte maaiveld.
2.3. Niet in geschil is dat de goothoogte van het gebouw, gemeten vanaf het peil, bedoeld in artikel 1, sub 12, onder a, van de planvoorschriften, tien meter bedraagt, en gemeten vanaf het peil, bedoeld in artikel 1, sub 12, onder b, van de planvoorschriften, méér dan tien meter bedraagt.
2.4. Appellante betoogt dat de hoofdtoegang van het onderhavige gebouw niet onmiddellijk aan de weg grenst, omdat zich tussen de hoofdingang en de openbare weg een trottoir en een stukje bestrating bevinden, waardoor ten onrechte is gemeten vanaf het peil, bedoeld in artikel 1, sub 12, onder a, van de planvoorschriften.
2.5. Dat betoog faalt. De rechtbank is tot het juiste oordeel
gekomen dat het college terecht het standpunt heeft ingenomen dat,
gelet op de plaatselijke situatie, de hoofdtoegang onmiddellijk aan de Koningin Wilhelminakade grenst. Van deze weg moeten worden geacht deel uit te maken niet alleen de rijbaan maar ook het trottoir en het stukje bestrating voor de hoofdingang dat dienst doet als trottoir. Het peil is dus gelijk aan de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdingang, zodat de goothoogte van het gebouw niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het college op grond van artikel 44 van de Woningwet de onderhavige bouwvergunning niet mocht weigeren. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004