200306464/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van het tuincentrum met een kantoor en overkapping op het terrein aan de [locatie] te [plaats], gemeente Velsen.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2003, verzonden op 14 augustus 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Een afschrift daarvan is aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2004,
waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door
mr. S. Woudenberg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het vergroten van het tuincentrum met een kantoor en overkapping plaats zal vinden buiten het bebouwingsvlak en daarmee in strijd is met het geldende bestemmingsplan “De Biezen”.
2.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan ten aanzien van het in geringe mate aanpassen van het plan; de aanpassing mag niet meer afwijken dan 10% van alle in dit plan voorkomende maten en percentages, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, de structurele opzet van het plan niet aanmerkelijk zal worden aangetast en het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk zal worden aangetast.
2.3. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het in geringe mate wijzigen van het op de kaart aangeduide bebouwingsvlak, mits de structurele opzet van het plan niet aanmerkelijk zal worden aangetast, het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk zal worden aangetast en de bebouwingscapaciteit van het bebouwingsvlak met niet meer dan 15% zal worden gewijzigd.
2.4. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door te besluiten om van de vrijstellingsmogelijkheden geen gebruik te maken. Het college heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan, dat een oppervlakte heeft van ongeveer 250 m2, geheel buiten het bebouwingsvlak is gelegen en leidt tot vergroting van het bebouwingvlak met bijna 50%, zodat niet kan worden gesproken van het in geringe mate aanpassen van het bestemmingsplan. Voorts zal de vergroting van het bebouwingsvlak de structurele opzet van het bestemmingsplan aanzienlijk aantasten. Verder zal door uitvoering van het bouwplan binnen vijftien meter vanaf de Biezenweg worden gebouwd, hetgeen in strijd is met het stedenbouwkundig uitgangspunt ter plaatse.
2.5. De stelling van appellant dat het gaat om een geringe overschrijding faalt, omdat hij er daarbij ten onrechte van uitgaat dat voor het bebouwingsvlak dat de bestemming “Tuincentrum” heeft, tevens de bebouwingsmogelijkheid, die het andere bebouwingsvlak met de bestemming “Kwekerij” van zijn perceel biedt, mag worden aangewend. Het feit dat appellant het ene bebouwingsvlak niet wil gebruiken, betekent niet dat het andere bebouwingsvlak uitgebreid of overschreden mag worden.
2.6. Eveneens is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat aan de toezegging, dat in het bestemmingsplan een uitruil/combinatie-mogelijkheid tussen bebouwingsvlakken van tuincentra en kwekerijen zou worden opgenomen, geen aanspraak op de gevraagde bouwvergunning kan worden ontleend, omdat reeds het imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet zich daartegen verzet. Nu uiteindelijk in het bestemmingsplan de mogelijkheid tot uitwisseling van bebouwingsvlakken niet is opgenomen, had appellant gebruik kunnen maken van de rechtsbeschermingsmogelijkheden die golden voor de totstandkoming van het bestemmingsplan.
2.7. Het betoog van appellant dat het college hem in de gelegenheid had moeten stellen het bouwplan aan te passen aan de opmerkingen van de welstandscommissie faalt, nu het plan in strijd is met het bestemmingsplan en het college niet bereid was vrijstelling te verlenen.
2.8. Hetgeen appellant verder heeft aangevoerd biedt evenmin gezichtspunten voor een ander oordeel dan dat de gevraagde bouwvergunning terecht is geweigerd.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004