ECLI:NL:RVS:2004:AO5762
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- S. Zwemstra
- Rechtspraak.nl
Weigering verklaring van geen bezwaar op basis van valsheid in geschriften
In deze zaak heeft de Raad van State op 17 maart 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De Minister had op 1 juni 2001 aan appellant een verklaring van geen bezwaar geweigerd, gebaseerd op artikel 8, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken. Dit besluit volgde op een eerdere veroordeling van appellant wegens het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, wat van invloed was op de beoordeling van zijn geschiktheid voor een vertrouwensfunctie. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar de Minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 12 februari 2002. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 27 augustus 2003, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.
Tijdens de zitting op 4 maart 2004 werd de zaak behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en de Minister vertegenwoordigd werd door mr. J.L.M. Neijndorff. De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Minister, gezien de ernst van de valsheid in geschriften, in redelijkheid tot de weigering van de verklaring van geen bezwaar had kunnen komen. Appellant's argument dat hij slechts voorwaardelijk was veroordeeld, werd niet als voldoende weerlegging van de Minister's besluit beschouwd. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.