200307162/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 september 2003 in het geding tussen:
1. appellanten
2. [belanghebbende], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk, thans Westland.
Bij besluit van 23 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk, thans Westland (hierna: het college) aan [belanghebbende], vergunning verleend voor de aanleg van een uitweg van zijn parkeerterrein, gelegen tussen de Dijkstraat en de Fazantlaan te [plaats], naar de Fazantlaan, met dien verstande dat de uitweg uitsluitend als inrit naar bedoeld terrein mag worden gebruikt.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college de daartegen door [belanghebbende] en appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 september 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond, en het door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college binnen twee maanden na de datum van verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van de inhoud van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarbij alsnog aan [belanghebbende] een uitwegvergunning zonder beperkende voorwaarde verleend, het besluit van 23 juli 2002 in zoverre herroepen en dat besluit voor het overige in stand gelaten. Dit besluit is aangehecht.
Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 25 november 2003 heeft de ingevolge artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tot het geding toegelaten [belanghebbende] een memorie ingediend.
Bij brief van 13 januari 2004 heeft [belanghebbende] een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2004, waar appellanten , vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, werkzaam bij het Bureau Rechtshulp te Dordrecht, het college, vertegenwoordigd door B.C. Reijman en F.M. de Schipper, beiden werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, zijn verschenen.
2.1. De bestreden vergunning heeft betrekking op een tweede uitweg van de parkeerplaats van de door [belanghebbende] geëxploiteerde supermarkt annex slijterij te [plaats]. De bestaande uitweg weegt uit op de Dijkstraat, de gevraagde uitweg op de Fazantlaan. appellanten zijn allen woonachtig in de directe omgeving van de uitweg aan de Fazantlaan, en hebben onder meer bezwaar tegen de uitweg aangezien in de directe nabijheid een basisschool is gevestigd. Zij vinden de uitweg dan ook uit het oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst.
2.2. appellanten betogen primair – samengevat weergegeven – dat de rechtbank ten onrechte geen onzorgvuldigheid heeft geconstateerd in de totstandkoming van de beslissing op bezwaar. Appellanten zijn van mening dat zij niet hebben kunnen reageren op na de hoorzitting beschikbaar gekomen informatie.
2.3. Dit betoog slaagt. Uit de stukken blijkt dat de Politie Haaglanden op 23 januari 2003, derhalve na de hoorzitting van 16 december 2002, een nader advies heeft uitgebracht betreffende de in-/ uitrit aan de Fazantlaan. Tevens blijkt uit de tekst van de beslissing op bezwaar van 11 februari 2003 dat deze mede steunt op voornoemd advies. Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan [belanghebbende]n meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. Gelet op de aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegde motivering moet worden geoordeeld dat het advies van de Politie Haaglanden van 23 januari 2003 moet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in dit artikel. Nu appellanten niet in de gelegenheid zijn gesteld hierover te worden gehoord, is de beslissing op bezwaar is strijd met artikel 7:9 van de Awb tot stand gekomen. De rechtbank is ten onrechte aan deze grief van appellanten voorbij gegaan. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak in zoverre te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot het besluit dat het college heeft genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak behoeven de overige grieven van appellanten tegen die uitspraak geen nadere bespreking.
2.4. Het college heeft bij besluit van 16 oktober 2003, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Aangezien dit nieuwe besluit aan het bezwaar van appellanten niet geheel tegemoet komt, wordt dit ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van het onderhavige geding.
2.5. Bij dit nieuwe besluit heeft het college aan [belanghebbende] alsnog een uitwegvergunning verleend zonder de beperkende voorwaarde dat deze alleen als inrit gebruikt mag worden, en de primaire beslissing voor het overige in stand is gelaten.
Vastgesteld moet worden dat het college in voornoemde beslissing niet gemotiveerd heeft waarom in dit geval de beperking die aan de uitwegvergunning is gesteld in het geheel kan worden geschrapt. Hierbij is met name van belang dat in het kader van voornoemde beslissing geen onderzoek is verricht naar de verkeers(on)veiligheid van de uitweg naar de Fazantlaan zonder de beperking deze alleen als inrit dan wel als uitrit te gebruiken. Naar het oordeel van de Afdeling is de noodzaak van het instellen van een gedegen verkeerskundig onderzoek – waartoe de rechtbank opdracht heeft gegeven – met het schrappen van voornoemde beperking niet komen weg te vallen. Voorzover het college ter zitting heeft betoogd dat de Ambtelijke Werkgroep Verkeer vóór het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar hierover een advies heeft uitgebracht, kan dit – nu dit niet uit de stukken blijkt – niet slagen. Het verkeerskundige rapport van AGV van 24 november 2003, dat is ingebracht door [belanghebbende], kan ook niet aan die besluitvorming ten grondslag hebben gelegen nu dit dateert van een later datum. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet is genomen met de vereiste zorgvuldigheid en niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De beslissing op bezwaar dient dan ook wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het beroep van appellanten ongegrond is verklaard, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellanten bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren. Het besluit van 16 oktober 2003 dient wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd. Het college dient met inachtneming van hetgeen de Afdeling in deze uitspraak heeft overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te melden wijze.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 september 2003, reg. nrs. AWB 03/1304 en 03/1356, voorzover daarbij het beroep van appellanten ongegrond is verklaard;
III. verklaart het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk van 16 oktober 2003, kenmerk KH/2003-3649;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1397,15, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Naaldwijk, thans Westland, te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Naaldwijk, thans Westland, aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 291,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004