ECLI:NL:RVS:2004:AO5776

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400068/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase II en voorlopige voorziening

Op 12 maart 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase II". Dit bestemmingsplan werd op 15 mei 2003 vastgesteld door de gemeenteraad van Borsele, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Verzoekers hebben op 5 januari 2004 beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Zeeland, en verzochten om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 20 februari 2004, waar verzoekers en hun advocaat, alsook vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekers stelden dat het woonzorgcomplex dat in het bestemmingsplan is opgenomen, zou leiden tot inkijk in hun woning, burengerucht en hinder door bouwactiviteiten, wat hun woongenot en privacy zou aantasten. Daarnaast voerden zij aan dat de gemeenteraad hun zienswijze verkeerd had weergegeven en dat er niet voldaan was aan de Flora- en faunawet.

De Voorzitter oordeelde dat de afstand tussen het perceel van verzoekers en het woonzorgcomplex voldoende was om de bezwaren van verzoekers niet te onderbouwen. Ook werd gesteld dat er geen bijzondere flora en fauna in het plangebied aanwezig waren. Gezien de omstandigheden en de voorbereidingstijd voor de bouwwerkzaamheden, zag de Voorzitter geen aanleiding voor een voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200400068/2.
Datum uitspraak: 12 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Borsele, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 mei 2003, het bestemmingsplan "Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase II" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 november 2003, kenmerk 0310473/28/46, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 5 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 5 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 februari 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], in persoon, en mr. W.H. Lindhout, advocaat te Bergen op Zoom, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. E.A. Dekker, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is namens de gemeenteraad ing. J.A.M. Koolen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorzover hier van belang voorziet in de bouw van een woonzorgcomplex achter de Kraaiendijk te Heinkenszand.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij menen dat het woonzorgcomplex inkijk in de tuin en woning, burengerucht en hinder als gevolg van de bouwactiviteiten met zich brengt, hetgeen zal leiden tot een aanzienlijke verslechtering van hun woongenot en privacy. Daarnaast voeren verzoekers aan dat ten onrechte is afgeweken van de ontwerpuitgangspunten zoals uiteengezet in de publicatiefolder en het Beeldkwaliteitsplan van de gemeente Borsele. Voorts stellen zij dat de gemeenteraad hun zienswijze verkeerd heeft weergegeven in het raadsbesluit. Tenslotte menen verzoekers dat de gemeenteraad is voorbijgegaan aan de eisen van de Flora- en faunawet.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen dat de kleinste afstand tussen het perceel van verzoekers en het woonzorgcomplex ongeveer 40 meter bedraagt. Daarnaast staat de woning van verzoekers op ongeveer 70 meter van het woonzorgcomplex en ligt de 2,85 meter hoge Kraaiendijk tussen hun perceel en het woonzorgcomplex, aldus verweerder. Verder stelt hij zich op het standpunt dat aan de eisen gesteld in de Flora- en faunawet is voldaan, nu onderzoek heeft uitgewezen dat geen bijzondere flora en fauna in het plangebied aanwezig zijn.
2.5. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat, gelet op de benodigde voorbereidingstijd, niet voor begin 2005 kan worden begonnen met de bouwwerkzaamheden ter verwezenlijking van het plan.
2.6. De Voorzitter ziet dan ook geen aanleiding voor een voorlopige voorziening om onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
Gezien het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat onverwijlde spoed ontbreekt en dat de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak kan worden afgewacht.
2.7. De Voorzitter wijst het verzoek mitsdien af.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2004
177-447.