ECLI:NL:RVS:2004:AO5790

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400735/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake het niet tijdig nemen van een besluit door het college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 maart 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Dit uitblijven volgde op een eerdere uitspraak van de Afdeling van 17 december 2003, waarin was bepaald dat verweerder binnen vier weken een besluit moest nemen op het bezwaar van verzoeker, dat op 19 augustus 2003 was ingediend. Verweerder heeft echter nagelaten om binnen de gestelde termijn te beslissen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.

Tijdens de zitting op 19 februari 2004 is het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof en verweerder door J.T.L.M. Gerritsen en ing. M. Gjaltema. De Voorzitter heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en dat dit heeft geleid tot een situatie van grote onzekerheid voor verzoeker. De Voorzitter heeft daarom besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en het niet tijdig nemen van een besluit te schorsen. Tevens is verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en dit op de voorgeschreven wijze bekend te maken.

Daarnaast is er een dwangsom opgelegd van € 500,00 per week, met een maximum van € 2.500,00, voor iedere week dat het besluit niet bekend is gemaakt. Verweerder is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker, die in totaal € 644,00 bedragen, en het griffierecht van € 116,00 dient door de provincie Gelderland aan verzoeker te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 maart 2004.

Uitspraak

200400735/2.
Datum uitspraak: 11 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats] ([land]),
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 17 december 2003, nummer 200307715/3, verzonden 18 december 2003, heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van verzoeker van 19 augustus 2003 vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Tegen het uitblijven van een besluit heeft verzoeker bij brief van 23 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 februari 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J.T.L.M. Gerritsen en ing. M. Gjaltema, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord als partij [naam partij], bijgestaan door ing. R.B.M. Aagten, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is met partijen uitgebreid over de achtergronden van de zaak gesproken. Vergunninghouder heeft daarbij onder de aandacht gebracht dat zijn bedrijf door de vele gevoerde procedures in grote onzekerheid verkeert. Verzoeker heeft daarop de redenen voor zijn aanvankelijke verzoek om handhaving van 16 juli 2003 uiteengezet.
2.3. Thans ligt echter voor het verzoek dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2003, nummer 200307715/3.
Ter zitting is besproken dat verweerder er al voor het verzoek om handhaving van 16 juli 2003 van verzoeker van op de hoogte was dat dit zou worden ingediend. Het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek dateert al van 19 augustus 2003.
2.4. Vaststaat dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de voornoemde uitspraak.
2.5. De Voorzitter stelt vast dat verweerder gehouden was te beslissen binnen de in genoemde uitspraak gestelde termijn. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft hij in strijd met de Algemene wet bestuursrecht gehandeld.
2.6. Daarom dient het verzoek van verzoeker te worden toegewezen, in die zin dat het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden geschorst. De Voorzitter ziet daarbij aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, zevende lid, in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het met een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
II. draagt het college van gedeputeerde staten van Gelderland op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de voorgeschreven wijze bekend te maken;
III. treft de voorlopige voorziening dat verweerder zolang hij niet voldoet aan het onder punt II gestelde, aan verzoeker een dwangsom verbeurt van € 500,00 per week, met een maximum van € 2.500,00, voor iedere week dat het betreffende besluit niet is bekend gemaakt;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan verzoeker;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2004
154-396.