200302780/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2003 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 7 januari 1999 heeft appellant (hierna: het college) aan Woning Stichting Maassluis vrijstelling en bouwvergunning verleend voor 30 appartementen met atrium op de hoek Kwartellaan-Merellaan-Korhoenstraat te Maassluis, kadastraal bekend gemeente Maassluis, sectie A, nummers 1300 en 1960.
Bij besluit van 19 oktober 2001 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2003, verzonden op 21 maart 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 29 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. van Langen, ambtenaar van de gemeente, en [partij] en zijn echtgenote in persoon zijn verschenen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het bezwaar van [partij] tegen voormeld besluit van 7 januari 1999 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het heeft miskend dat in dit geval sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)
2.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na de afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. [Partij] heeft buiten de wettelijke termijn van zes weken bij brief van 21 juni 2001, binnengekomen bij de gemeente op 26 juni 2001, bezwaar gemaakt tegen de op 7 januari 1999 aan Woning Stichting Maassluis verleende bouwvergunning.
2.4. Het college betoogt met succes dat de rechtbank ten onrechte de termijnoverschrijding verschoonbaar heeft geoordeeld.
Vaststaat dat het college in zijn brief van 8 januari 1999 aan [partij], waarin hem het besluit van 7 januari 1999 is meegedeeld, heeft verzuimd de tegen het besluit van 7 januari 1999 openstaande rechtsmiddelen te vermelden. Zoals de Afdeling reeds meermaals heeft geoordeeld, bijvoorbeeld in de uitspraak van 12 september 2001, inzake no. 200100410/1 (AB 2002, 4), leidt het ontbreken van een rechtsmiddelenvoorlichting bij bekendmaking, of - zoals in dit geval - mededeling, van een besluit op zichzelf niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Van bijkomende omstandigheden op grond waarvan in dit geval zodanige verschoonbaarheid kan worden aangenomen is niet gebleken. Appellant heeft ter zitting erkend, naar aanleiding van de brief van 8 januari 1999, niet bij het college geïnformeerd te hebben naar de inhoud van het besluit van 7 januari 1999 en derhalve ook niet naar de daartegen openstaande rechtsmiddelen. Gelet hierop moeten de gevolgen van zijn onjuiste veronderstelling dat het maken van bezwaar niet nodig was omdat zijn bezwaarschrift tegen een eerder aan Woning Stichting Maassluis verleende bouwvergunning, ingevolge artikel 6:19 van de Awb, geacht zou moeten worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 7 januari 1999, voor zijn rekening blijven. De rechtbank heeft dat miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 17 maart 2003, BOUW 01/2683-LAME;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004