ECLI:NL:RVS:2004:AO6087

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304985/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nadeelcompensatie door Minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om nadeelcompensatie door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De aanvraag werd afgewezen op 7 februari 2002, waarna de Minister het bezwaar van de appellant op 31 juli 2002 ongegrond verklaarde. De rechtbank Zwolle verklaarde op 20 juni 2003 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ook ongegrond. De appellant stelde dat hij schade had geleden door een verminderde opbrengst bij de verkoop van zijn woning, die volgens hem het gevolg was van toegenomen verkeersdrukte door de afsluiting van de op- en afrit van de Rijksweg A27. De Raad van State oordeelde dat de waardevermindering van de woning niet van duurzame aard was, aangezien de schade slechts tijdelijk was en de werkzaamheden aan de weg in 1997 bijna waren afgerond. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de afsluiting van de op- en afrit blijvende schade had veroorzaakt. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200304985/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 20 juni 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2002 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) de aanvraag van appellant om nadeelcompensatie op grond van de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat 1991 (hierna: de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2002 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 oktober 2003 heeft de Minister van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Afschriften daarvan zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2004, waar appellant in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. F.J.L. Geboers, ambtenaar ten departemente, en drs. P.H.C. de Bont, werkzaam bij het Adviesbureau Bestuursrechtelijke Schadevergoedingen te Ulvenhout, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant stelt schade te hebben geleden in de vorm van een verminderde opbrengst bij de verkoop van zijn voormalige woning aan de [locatie] te [plaats]. Deze schade is volgens hem te wijten aan toegenomen verkeersdrukte op de Rijksstraatweg als gevolg van de permanente afsluiting van de op- en afrit van Rijksweg A27 aan de zuidzijde van de Merwedebrug vóórdat het onderliggend wegennet in het noordwestelijk deel van het Land van Heusden en Altena is aangepast.
2.2. Voorop staat dat de waardevermindering van de voormalige woning van appellant niet als van duurzame aard kan worden beschouwd. Het gaat immers uitsluitend om de tijdelijke gevolgen van de door de Minister genomen besluiten met betrekking tot de afsluiting van de op-en afrit van rijksweg A27 en de aanpassing van het onderliggende wegennet in de periode van augustus 1996 tot november 1997. Op het moment van verkoop van de woning in november 1997 waren de werkzaamheden al bijna afgerond en was derhalve duidelijk dat van een eventuele waardevermindering van de woning op langere termijn geen sprake zou zijn. Er valt in de stukken geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat na afronding van genoemde werkzaamheden sprake zou zijn van een blijvende waardevermindering ten gevolge van genoemde werkzaamheden.
2.3. Voorzover appellant betoogt dat de afsluiting van de op- en afrit van rijksweg A27 van invloed is geweest op de (aard van de) werkzaamheden met betrekking tot dijkverzwaring, hetgeen mede heeft geleid tot toegenomen verkeersdrukte op de Rijksstraatweg, is van belang dat eventuele schade als gevolg van de door het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch uitgevoerde dijkwerkzaamheden in het kader van de Deltawet grote rivieren, in deze procedure niet aan de orde is. De Minister heeft derhalve het laten verrichten van onderzoek door een deskundige naar de door appellant veronderstelde invloed, achterwege kunnen laten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004
299.