ECLI:NL:RVS:2004:AO6094

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305137/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning voor horecabedrijf in Papendrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een horecabedrijf gevestigd te Papendrecht, tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De burgemeester van Papendrecht had op 22 januari 2002 een vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf voor de duur van één jaar. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop de burgemeester op 16 juli 2002 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank Dordrecht oordeelde op 27 juni 2003 dat het besluit van de burgemeester vernietigd moest worden, wat leidde tot het hoger beroep van appellante bij de Raad van State, ingediend op 4 augustus 2003.

De Raad van State heeft de zaak op 10 februari 2004 behandeld. De kern van het hoger beroep was de vraag of de burgemeester in redelijkheid de vergunning voor een bepaalde periode had kunnen verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door het tijdelijke karakter van de vergunning, wat essentieel was voor het aannemen van belang bij het hoger beroep. De burgemeester had inmiddels op 19 mei 2003 een vergunning voor onbepaalde tijd verleend, waardoor de vraag of appellante nog belang had bij het hoger beroep ter discussie stond.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat appellante niet had aangetoond dat zij schade had geleden als gevolg van het besluit van de burgemeester. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 maart 2004.

Uitspraak

200305137/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Papendrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 juni 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Papendrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de burgemeester van Papendrecht (hierna: de burgemeester) aan appellante voor één jaar vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf in het pand aan de [locatie] te Papendrecht.
Bij besluit van 16 juli 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 september 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. N.A.M. de Bie, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Es, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep is gericht tegen de overweging dat de burgemeester vergunning voor een bepaalde periode kan verlenen en dat niet kan worden geoordeeld dat de burgemeester in dit geval niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
2.2. Bij besluit van 19 mei 2003 heeft de burgemeester aan appellante voor onbepaalde tijd vergunning verleend. Het daartegen door een omwonende ingediende bezwaarschrift is ingetrokken.
Terzake van de vraag of appellante onder die omstandigheden nog belang heeft bij het hoger beroep, heeft appellante gesteld dat zij voor een bedrag van ongeveer € 10.000,-- schade heeft geleden, onder meer bestaande in kosten van rechtsbijstand en hogere rentelasten, omdat op basis van een tijdelijke vergunning geen gewone financiering kon worden verkregen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 juni 2002 in zaak no. 200106139/1 (www.raadvanstate.nl en AB 2002, 349), is voor het kunnen aannemen van belang bij hoger beroep, uitsluitend wegens gestelde schade, vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is opgekomen als gevolg van het in beroep bestreden besluit.
Appellante heeft de gestelde door het besluit veroorzaakte schade niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt. Evenmin is gebleken dat appellante overigens nog enig belang heeft bij beoordeling in hoger beroep van dit geschil. Het gestelde principiële belang kan, naar vaste jurisprudentie, niet als zodanig in aanmerking genomen worden.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004
97-402.