200305374/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Abcoude, op voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Spoorverdubbeling gemeente Abcoude".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 juli 2003, nr. 2003REG001459i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2004, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.E.M. Corsten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Abcoude, vertegenwoordigd door G.J.G. Noordhoff, ambtenaar van de gemeente, en Railinfrabeheer B.V. (ProRail), vertegenwoordigd door A.A.G. Derksen en J.E.F. Berends, gemachtigden, daar verschenen.
2.1. In de door appellant bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze voert hij aan dat de destijds vigerende bestemming “Woondoeleinden” voor de gronden gelegen tussen het Gein en Gein-Noord en ten oosten van het toekomstige spooraquaduct gehandhaafd dient te blijven. De aangevoerde beroepsgronden, met betrekking tot het zogenoemde alignement van de spoorbaan, het alternatief met een gesplitste tunnel, en de opdracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat om de spoorbaan met tunnel en aquaduct zo goedkoop mogelijk te bouwen, hebben geen betrekking op het plandeel voor deze gronden. Deze beroepsgronden vinden derhalve geen grondslag in de zienswijze van appellant.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin op dit onderdeel wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan voorziet in een verbreding van de bestaande spoorbaan in de gemeente Abcoude van twee naar vier sporen, waarbij een deel van de spoorbaan wordt aangelegd in een tunnel met aquaduct onder het Gein door.
2.4. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend, voorzover dit niet voorziet in de mogelijkheid naast de tunnel een woning te bouwen. Hij voert aan dat het omleggen van de weg Gein-Noord in strijd is met zowel de projectovereenkomst tussen de gemeente Abcoude en Railinfrabeheer B.V. (ProRail), als met de randvoorwaarden van het ontwerp-plan. Voorts voert appellant aan dat de bouw van een woning naast de tunnel in het belang is van de sociale veiligheid, het betrokken perceel in het nieuwe streekplan binnen de rode contour komt te liggen en de te bouwen woning geen hinder zal ondervinden van de spoorbaan.
2.4.1. De gemeenteraad heeft overwogen dat de gronden waar appellant een woning wil bouwen nauw zijn betrokken bij de aanleg van het aquaduct en de ingrepen in de omgeving. Deze gronden zullen onder meer worden doorsneden door de verlegging van de weg Gein-Noord in zuidelijke richting.
Het oprichten van woonbebouwing op korte afstand van het aquaduct is volgens de gemeenteraad, mede gelet op de ligging van deze gronden buiten de rode contour en in het buitengebied, niet gewenst.
2.4.2. Verweerder acht de door appellant bestreden bestemming van het betrokken plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring verleend. De door appellant gewenste handhaving van de woonbestemming voor de gronden op korte afstand van de aan te leggen tunnel met aquaduct, acht verweerder om redenen van geluidhinder niet gewenst.
2.4.3. De Afdeling overweegt als volgt. De door appellant bedoelde projectovereenkomst tussen de gemeente Abcoude en Railinfrabeheer B.V. (ProRail) en de beweerdelijke strijdigheid van het plan met deze overeenkomst, staan in deze procedure niet ter beoordeling. Voorzover appellant betoogt dat het plan in strijd is met de randvoorwaarden van het ontwerp-plan, is van belang om op te merken dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. De gemeenteraad is derhalve als zodanig niet gebonden aan het ontwerp-plan, noch aan de randvoorwaarden die aan dit plan ten grondslag lagen.
Wat betreft de door appellant gewenste handhaving van de in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen woningbouwlocatie, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken dat de sociale veiligheid ter plaatse van de aan te leggen tunnel met aquaduct door het vervallen van de door appellant gewenste woningbouwlocatie dusdanig zal verminderen dat de gemeenteraad dit aspect expliciet in zijn afweging van alle relevante belangen had moeten betrekken, dan wel daaraan een doorslaggevend belang had moeten toekennen.
Voorzover appellant betoogt dat de door hem gewenste woningbouwlocatie in het toekomstige streekplan binnen de rode (verstedelijkings)contour wordt gebracht, overweegt de Afdeling dat verweerder zich bij zijn beoordeling van het plan slechts kon baseren op het ten tijde van het nemen van zijn besluit geldende provinciaal ruimtelijke beleid. Het toekomstige streekplan maakte geen deel uit van dit beleid, zodat verweerder dit niet bij zijn beoordeling kon betrekken. Bij de toetsing van het bestreden besluit kan het door appellant bedoelde toekomstige beleid derhalve geen rol spelen.
Voorzover appellant betoogt dat de door hem gewenste woning geen hinder zal ondervinden van de spoorbaan, overweegt de Afdeling als volgt. Verweerder heeft zijn stelling dat handhaving van de woonbestemming om redenen van geluidhinder niet gewenst is, niet nader onderbouwd.
Ter zitting is gebleken dat op dit punt geen akoestisch onderzoek is verricht. Van de zijde van Railinfrabeheer B.V. (ProRail) is ter zitting gesteld dat, gezien de ligging van de door appellant gewenste woningbouwlocatie en de wijze van bouwen van de tunnel, te verwachten is dat de geluidhinder voor de door appellant gewenste woning beperkt zou zijn. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre gebrekkig gemotiveerd. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het door appellant bestreden plandeel met de bestemmingen “Water en Oeverlanden” en “Wegen”. De Afdeling ziet in dit geval, om redenen van proceseconomie, evenwel aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht alsnog goedkeuring te verlenen aan dit plandeel. Daartoe overweegt zij dat verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting heeft aangegeven dat handhaving van de woonbestemming voor de door appellant bedoelde gronden in strijd zou komen met het provinciaal ruimtelijke beleid, nu deze gronden langs het Gein als zogenoemde ‘natte verbindingszone’ deel uitmaken van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur waarin nieuwe belemmeringen voor de migratie van dier- en plantensoorten dienen te worden voorkomen. Dit beleid is in het algemeen niet onredelijk.
In hetgeen appellant in zijn nadere stukken en ter zitting op dit punt heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in het voorliggende geval niet aan dit beleid heeft kunnen vasthouden.
Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het door appellant bestreden plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5. Verweerder dient op navolgende wijze in de proceskosten van appellant te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voorzover het de beroepsgronden betreft met betrekking tot het zogenoemde alignement van de spoorbaan, het alternatief met een gesplitste tunnel, en de opdracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat om de spoorbaan met tunnel en aquaduct zo goedkoop mogelijk te bouwen niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 1 juli 2003, nr. 2003REG001459i, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het door appellant bestreden plandeel met de bestemmingen “Water en Oeverlanden” en “Wegen”;
IV. verleent goedkeuring aan het onder III. genoemde plandeel;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 35,67; het bedrag dient door de provincie Utrecht te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de provincie Utrecht aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004