ECLI:NL:RVS:2004:AO6128
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- C. Sparreboom
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. De aanvraag werd op 2 november 2001 afgewezen, omdat het bureau van mening was dat de aanvraag onvoldoende inzicht gaf in de aard en het belang van de zaak van appellante. Hierop volgde een administratief beroep dat op 11 februari 2002 ongegrond werd verklaard door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. De rechtbank Amsterdam bevestigde op 29 september 2003 deze beslissing, waarna appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.
Tijdens de zitting op 20 februari 2004 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. V.J.M. Janszen, terwijl de Raad werd vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Peeters. Appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij onvoldoende gegevens had verstrekt en dat er geen sprake was van willekeur aan de zijde van de Raad. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de door appellante ingediende stukken niet voldoende waren om de aanvraag te toetsen aan de Wrb en het beleid van de Raad. Bovendien werd het beroep op willekeur niet onderbouwd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 maart 2004.