ECLI:NL:RVS:2004:AO6131
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- H.G. Lubberdink
- E.M. Ouwehand
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor ontsluitingsweg te Clinge
In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. Het college van burgemeester en wethouders van Hulst had op 26 november 2002 besloten om vrijstelling te verlenen voor de aanleg van een ontsluitingsweg tussen de Woestijnestraat en de Tiberghienweg te Clinge, op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit besluit werd door verzoekers aangevochten, maar het college verklaarde hun bezwaar op 8 april 2003 ongegrond. De rechtbank Middelburg oordeelde op 30 januari 2004 dat het beroep tegen dit besluit ongegrond was. Verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld en verzochten de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 11 maart 2004 zijn verzoekers vertegenwoordigd door hun gemachtigde P.J. van Nieuwenhuijzen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door H.A. van den Boogert en E. Gerritse-Dekker, beiden ambtenaar der gemeente. De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend, vooral wanneer de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het beroep ongegrond heeft verklaard. De Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 maart 2004.