ECLI:NL:RVS:2004:AO6143

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400586/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van een revisievergunning voor een vleesvarkens- en schapenhouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 maart 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een revisievergunning voor een vleesvarkens- en schapenhouderij. De vergunning werd op 29 december 2003 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Leusden, waarbij de vergunninghouder toestemming kreeg voor het houden van vleesvarkens en schapen op een specifiek perceel in Leusden. Verzoeker heeft op 15 januari 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarna op 22 januari 2004 een verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend.

De Voorzitter heeft het verzoek op 4 maart 2004 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoeker als de vergunninghouder aanwezig waren. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De Voorzitter heeft vastgesteld dat verzoeker geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, wat betekent dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal worden geoordeeld. De Voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de beroepsgrond van verzoeker niet slaagde en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig bedenkingen in te brengen tegen besluiten, en bevestigt dat de Algemene wet bestuursrecht mogelijkheden biedt voor het afdwingen van naleving van vergunningvoorschriften. De beslissing van de Voorzitter is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke uitspraak in het bestuursrecht.

Uitspraak

200400586/2.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Leusden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2003, kenmerk WM03.3024, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een vleesvarkens- en schapenhouderij gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Leusden, sectie […], nummer […]. In de door verweerder aan verzoeker verstuurde kennisgeving is aangegeven dat vanaf 2 januari 2004 beroep kan worden ingesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 15 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 januari 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 23 januari 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2004, waar verzoeker, in persoon, is verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door ing. L. Polinder, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Verzoeker heeft de gronden inzake de kadaverplaats en naleving van de gestelde geluidgrenswaarden niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De Voorzitter gaat er daarom van uit dat de Afdeling het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal oordelen. De Voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook in zoverre af.
2.3. Verzoeker betoogt dat maatregelen dienen te worden getroffen om te voorkomen dat in de binnen de inrichting aanwezige stal F andere activiteiten worden verricht dan het houden van schapen.
De Voorzitter overweegt dat uit de van het bestreden besluit deel uitmakende aanvraag en voorschrift 1.1.1 volgt dat in stal F 60 schapen mogen worden gehuisvest. De inrichting dient in werking te zijn conform de bij het bestreden besluit verleende vergunning. Deze beroepsgrond heeft derhalve geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
2.4. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004
154-443.