ECLI:NL:RVS:2004:AO6549

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304531/1 en 200304532/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M. Oosting
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging vergunningen voor jachthaven en watersportbedrijf in verband met milieueisen

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 maart 2004 uitspraak gedaan over het beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek tot wijziging van vergunningen voor een jachthaven en watersportbedrijf. De vergunningen waren oorspronkelijk verleend op 4 december 2001 en betroffen een verbod op overnachten in de haven. Appellanten stelden dat zij door slecht weer en uitgelopen reparaties incidenteel in hun eigen boot moesten kunnen overnachten. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân, heeft het verzoek afgewezen op basis van milieubezwaren. Appellanten voerden aan dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat hun verzoek niet in strijd was met de bescherming van het milieu. Ze verwezen naar een akoestisch onderzoek dat zou aantonen dat overnachten op een afstand van 50 meter van geluidgevoelige objecten mogelijk was zonder nadelige gevolgen voor het milieu.

De Raad van State heeft de argumenten van appellanten en verweerder tegen elkaar afgewogen. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de door appellanten aangevraagde wijziging van de vergunningen niet kon worden gehonoreerd. De gestelde geluidnormen voor de nachtperiode waren zo laag dat zelfs een kleine toename van activiteiten in de haven tot overschrijding van deze normen zou leiden. De Afdeling oordeelde dat verweerder op goede gronden had besloten om het verzoek van appellanten af te wijzen. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200304531/1 en 200304532/1.
Datum uitspraak: 31 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2003, kenmerk 02008962/02008808.gsb, heeft verweerder het verzoek van appellanten, strekkende tot wijziging van de op 4 december 2001 aan hen verleende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer voor een jachthaven en een watersportbedrijf, afgewezen.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn bij brief van 6 februari 2004 nog stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2004, waar [appellanten] en mr. H.S. de Vries, ing. W. Spreen, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door W. Poppe, ambtenaar van de gemeente, en G.J. Kuiper, burgemeester, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek om wijziging van de vergunningen strekt tot het aanpassen van het in elk vergunningvoorschrift 1.2.6 opgenomen verbod om te overnachten in de inrichting in die zin, dat ligplaatshouders zonder meer in de haven mogen overnachten in hun eigen boot en dat de huurders direct na aankomst in de haven een nacht in hun huurboot mogen overnachten als zij door slecht weer niet direct kunnen uitvaren, dit zonodig onder nadere beperkingen.
2.2. Appellanten voeren aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hun verzoeken om wijziging van de vergunningen niet konden worden gehonoreerd. Zij stellen dat niet objectief is vastgesteld dat de aangevraagde wijziging strijdig zijn met het belang van de bescherming van het milieu. Het gaat volgens hen om incidentele overnachtingen, ten gevolge van slecht weer of uitgelopen reparatiewerkzaamheden. Appellanten voeren hierbij aan dat uit een in hun opdracht door Stroop raadgevende ingenieurs opgesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de overnachtingen op een afstand van 50 meter van de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten zouden kunnen worden toegestaan zonder dat dit nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben.
2.2.1. Verweerder stelt dat de belangen van appellanten en de bescherming van het milieu tegen elkaar zijn afgewogen. De door overnachtingen veroorzaakte geluidoverlast kan volgens verweerder echter niet objectief worden vastgesteld nu er niet mag worden overnacht. Hij voert hierbij aan dat het om een zeer stille omgeving gaat en dat in de betreffende milieuvergunningen beschermingsniveaus van 40, 35 en 25 dB(A) zijn vastgelegd voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en niet 45, 40 en 35 dB(A) waar het door Stroop raadgevende ingenieurs opgesteld akoestisch onderzoek van uitgaat. Hij stelt dat uit berekeningen van de Geluidmeetdienst Zuidwest Friesland blijkt dat uitgaande van een geluidnorm van 25 dB(A) voor de nachtperiode niet in de onderhavige inrichtingen overnacht kan worden.
2.3. De Afdeling stelt vast dat de voor elke inrichting gestelde geluidnorm voor de nachtperiode 25 dB(A) bedraagt. Tevens stelt de Afdeling vast dat dit een dusdanig laag niveau is dat het aannemelijk is dat ook een kleine toename van de activiteiten in de desbetreffende inrichtingen al tot een overschrijding van die norm zal leiden. Uit de nader ingekomen stukken, waaronder de berekeningen van de Geluidmeetdienst Zuidwest Friesland, en het verhandelde ter zitting blijkt dat al een zeer geringe toename van het verkeersgeluid en het menselijk stemgeluid tot een overschrijding van de voor elke inrichting gestelde geluidnorm voor de nachtperiode aanleiding zal geven. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de door appellanten aangevraagde wijziging van de desbetreffende vergunningen moest worden afgewezen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. M. Oosting en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004
315.