ECLI:NL:RVS:2004:AO6562

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308069/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Zuidwest Kwadrant 2002 door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Zuidwest Kwadrant 2002" door de raad van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam. Het bestemmingsplan werd vastgesteld op 19 februari 2003, na een voorstel van het dagelijks bestuur van het stadsdeel op 28 januari 2003. De goedkeuring van dit plan werd door de gedeputeerde staten van Noord-Holland op 7 oktober 2003 verleend. Tegen deze goedkeuring hebben de appellanten, bewoners van de Hoekenes, op 3 december 2003 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten stellen dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen 2 (W2)" onterecht is, omdat de bouw van vier woontorens met een hoogte van 45 meter hun woongenot zou aantasten en vochtproblemen zou veroorzaken. Ze betogen dat de bezonningsstudie onvolledig is en dat de gevolgen voor hun woningen niet goed zijn onderzocht.

De Raad van State heeft de zaak op 23 februari 2004 behandeld, waarbij de appellanten vertegenwoordigd waren door hun advocaat, mr. S.L. Schram, en de verweerder door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie. De stadsdeelraad heeft gesteld dat de bezonning van de woningen van appellanten uitvoerig is onderzocht en dat de voordelen van de hoogbouw opwegen tegen de nadelen voor de appellanten.

De Raad van State overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de stadsdeelraad in redelijkheid de belangen van de hoogbouw heeft kunnen afwegen tegen de belangen van de appellanten. De bezonning van de woningen van appellanten is in een aanvullend onderzoek betrokken, maar de Raad van State concludeert dat de vermindering van de bezonning niet onaanvaardbaar is en dat er geen bewijs is dat dit zal leiden tot vochtproblemen. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200308069/1.
Datum uitspraak: 31 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft de raad van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam, op voorstel van het dagelijks bestuur van het stadsdeel van 28 januari 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Zuidwest Kwadrant 2002".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 oktober 2003, kenmerk 2003-14755, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2004, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp, vertegenwoordigd door mr. D.J.T. van Rees, ambtenaar van het stadsdeel.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan betreft een gedeelte van het bestaande stedelijke gebied in het stadsdeel Osdorp. Met het plan wordt beoogd door vernieuwing een aantrekkelijk woonmilieu met een gevarieerd woningaanbod te creëren.
2.3. [appellanten] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Wonen 2 (W2)” dat voorziet in vier woontorens met een maximum bouwhoogte van 45 meter aan het Jan van Zutphenplantsoen. Door bebouwing met deze hoogte wordt hun woongenot aangetast en zal als gevolg van vochtproblemen schade optreden aan hun woningen, aldus appellanten. Volgens hen is de bezonningsstudie onvolledig.
2.4. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat de bezonning van onder meer de woningen van appellanten uitvoerig is onderzocht. Volgens hem weegt de eventuele waardevermindering en de geringe verandering van de bezonning van de woningen van appellanten niet op tegen de belangen bij hoogbouw op deze plaats.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd.
2.6. Het plan maakt ten noorden van het Jan van Zutphenplantsoen de bouw van vier woontorens mogelijk met een hoogte van maximaal 45 meter. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is een Hoogte Effect Rapportage (hierna: HER) opgesteld voor deze woontorens. Het belang van hoogbouw ter plaatse is blijkens de HER gelegen in de mogelijkheid een groot aantal woningen op een kleine oppervlakte te bouwen. De vier torens zullen ruimte bieden aan 360 nieuwe, moderne woningen, waarvan een groot gedeelte koopwoningen, waardoor een gevarieerd woningaanbod zal ontstaan.
De torens worden volgens de HER geplaatst binnen de gridstructuur van de straten en vormen de beëindiging van de buurt aan de zuidzijde. De Afdeling acht het standpunt dat de hoogbouw zorgt voor afwisseling en bijdraagt aan een gevarieerd stadsbeeld niet onredelijk.
2.6.1. De woningen van appellanten aan de Hoekenes staan oostelijk van dit plandeel en hebben daarop direct zicht. Een onderzoek naar de gevolgen voor de bezonning van de omgeving maakt deel uit van de HER. Omdat de bezonning van de woningen van appellanten niet in de HER is betrokken, is hiernaar een aanvullende studie verricht. Deze is als bijlage gevoegd bij het bestemmingsplan. Uit dit aanvullende onderzoek blijkt dat de bezonning van de woningen van appellanten in de wintermaanden in de namiddag enigszins verslechtert.
Namens appellanten is na het bestreden besluit door Nelissen ingenieursbureau b.v. een rapport over de bezonning uitgebracht. Hierin wordt geconcludeerd dat de bezonning van twee woningen aan de Hoekenes met name in de maanden maart, april, augustus en september na 16:00u vermindert. De Afdeling ziet in dit rapport evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bezonningssituatie voor de woningen van appellanten niet onaanvaardbaar verslechtert. Voorts is in dit rapport noch anderszins aannemelijk gemaakt dat de vermindering van de bezonning zal leiden tot vochtproblemen.
2.6.2. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stadsdeelraad bij afweging van de betrokken belangen meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met verwezenlijking van het plan dan aan de belangen van appellanten. Hij heeft het plan mitsdien in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoeven te achten. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
Het beroep van [appellanten] is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004
280-410.