ECLI:NL:RVS:2004:AO6579

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401358/1 en 200401358/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang voor woonschip in Amsterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 28 oktober 2002 een besluit genomen waarbij appellant werd gelast zijn woonschip uit Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden, onder aanzegging van bestuursdwang. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 3 december 2003 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 19 januari 2004 het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij ook verzocht heeft om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 maart 2004 ter zitting behandeld. Appellant was in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.H. Woelinga. Het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente Amsterdam. Tijdens de zitting zijn geen nieuwe grieven aangevoerd die de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter in twijfel trokken. De Voorzitter heeft geoordeeld dat nader onderzoek niet nodig was en dat de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter op goede gronden was genomen.

De Voorzitter heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor het treffen van een dergelijke voorziening. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 maart 2004.

Uitspraak

200401358/1 en 200401358/2.
Datum uitspraak: 25 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast zijn woonschip [naam woonschip] uit Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 3 december 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Voorts heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en G.J. Boontje, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot een juiste beslissing gekomen. Appellant heeft in hoger beroep geen grieven aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen. De door hem ter zitting getoonde foto’s geven evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004
383.