ECLI:NL:RVS:2004:AO6635

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402397/1 en 200402397/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het vellen van bomen in Gouda

Op 23 oktober 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Gouda vergunning voor het vellen van verschillende bomen op een perceel aan de Tweede Moordrechtse Tiendweg. Dit besluit werd genomen op basis van de Bomenverordening van de gemeente Gouda. Appellanten, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, kregen op 9 maart 2004 te horen dat hun bezwaar ongegrond was verklaard. Hierop volgde een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2004, die het beroep van appellanten eveneens ongegrond verklaarde. Appellanten verzochten de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, anticiperend op een hoger beroep dat zij op 24 maart 2004 instelden.

De zaak werd behandeld op 26 maart 2004, waar appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en het college vertegenwoordigd werd door ambtenaren. De Voorzitter, T.M.A. Claessens, bevestigde de eerdere uitspraak en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hij oordeelde dat er geen gronden waren om te concluderen dat het besluit van 23 oktober 2003 onrechtmatig was. De Voorzitter stelde vast dat het college in redelijkheid de belangen van het vellen van de bomen zwaarder kon laten wegen dan de bezwaren van appellanten, vooral gezien de noodzaak van sanering van verontreinigde grond op het perceel. De Voorzitter merkte ook op dat de gemeente Gouda zich bij het vellen van de bomen aan de Flora- en faunawet diende te houden. Aangezien het hoger beroep geen doel trof, werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200402397/1 en 200402397/2.
Datum uitspraak: 26 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van die wet) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 maart 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda.
Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gouda (hierna: het college) aan de gemeente Gouda, afdeling Planrealisatie, krachtens artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening van de gemeente Gouda (hierna: de Bomenverordening) vergunning verleend voor het (doen) vellen van drie wilgen, een es, een kastanje, dertig knotwilgen en het bosplantsoen op het perceel Tweede Moordrechtse Tiendweg kadastraal bekend gemeente Gouda, sectie F, nr. 3414 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het college, overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 4 maart 2004, het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2004, verzonden op 16 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 22 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben appellanten – anticiperend op een hoger beroep – de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, hebben appellanten daadwerkelijk hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door W.G. Janzweert, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.C.M. Kosman, ambtenaar der gemeente, en ing. F.G.H. van Hooff, gemachtigde, zijn verschenen.
Recht doende in naam der Koningin, heeft de Voorzitter bij mondelinge uitspraak, gedaan op dezelfde dag,
I. de aangevallen uitspraak bevestigd;
II. het verzoek afgewezen.
Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
De Voorzitter ziet geen grond voor het oordeel dat het bij de beslissing op bezwaar van 9 maart 2004 gehandhaafde besluit van 23 oktober 2003 onrechtmatig is. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft het college, gelijk de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld, gronden voor weigering van de vergunning, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Bomenverordening, voorzover van toepassing, in redelijkheid minder zwaarwegend kunnen achten dan het belang van het (doen) vellen van de bomen in verband met de geplande sanering van verontreinigde grond op het perceel.
Voorts acht de Voorzitter, in tegenstelling tot hetgeen appellanten hebben betoogd, gelet op de noodzaak van de sanering in dit geval geen redenen aanwezig waarom het college ter zake van het verlenen van de vergunning voor het (doen) vellen van de bomen had moeten wachten totdat andere vergunningen zouden zijn verleend.
De Voorzitter heeft nog opgemerkt ervan uit te gaan dat de gemeente Gouda bij het daadwerkelijk (doen) vellen van de bomen zich zal houden aan de bepalingen van de Flora- en faunawet.
Aangezien het hoger beroep geen doel treft, heeft de Voorzitter geen termen aanwezig geacht voor het treffen van de verzochte voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat