ECLI:NL:RVS:2004:AO7096

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305342/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van zijn woning op een perceel in Oostburg. Het college van burgemeester en wethouders van Oostburg verleende op 8 juni 2001 de bouwvergunning, maar verklaarde later het bezwaar van een derde partij ongegrond. De rechtbank vernietigde deze beslissing en oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen. Uiteindelijk weigerde het college de bouwvergunning op 26 juni 2002, wat leidde tot het hoger beroep van appellant.

De Raad van State oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het geen vrijstelling wilde verlenen voor de overschrijding van de voorgevelrooilijn, zoals vereist door de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Raad stelde vast dat de aanvraag om bouwvergunning ook een verzoek om vrijstelling inhield, en dat het college dit niet had erkend. Hierdoor was de beslissing op bezwaar niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college. Het college werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de belangen van alle betrokken partijen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest het griffierechten vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 april 2004.

Uitspraak

200305342/1.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis, voorheen gemeente Oostburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oostburg (hierna: het college) aan appellant bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te Oostburg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 september 2001 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2002 heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen, met inachtneming van het in de uitspraak gestelde.
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft het college de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 2 juli 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 november 2003 hebben [partij] een reactie ingediend naar aanleiding van het hoger-beroepschrift.
Bij brief van 8 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sluis (hierna ook aangeduid als het college) van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. I. Simonides, en het college, vertegenwoordigd door A.I. Zegers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [partij], bijgestaan door mr. F.J.C.M. Buuron.
2. Overwegingen
2.1. Het perceel heeft, voorzover het gaat om het gedeelte van de vergroting van de woning dat de voorgevelrooilijn overschrijdt ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Oostdijke, 7e herziening” de bestemming “Tuin”.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende planologische regime, omdat door overschrijding van de voorgevelrooilijn wordt gebouwd op gronden waarop, behoudens enkele – zich hier niet voordoende – uitzonderingen, geen bebouwing is toegestaan.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de weigering om vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, te verlenen onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.3. Dit betoog treft doel. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. Uit de beslissing op bezwaar van 26 juni 2002 blijkt niet dat het college de aanvraag om bouwvergunning tevens heeft aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waartoe het ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet gehouden was. De beslissing op bezwaar is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd en mitsdien genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal voorts, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 26 juni 2002 vernietigen. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal het college alsnog dienen in te gaan op de vraag of, gelet op alle bij de zaak betrokken belangen, voor de overschrijding van de voorgevelrooilijn met 30 centimeter al dan niet alsnog vrijstelling kan worden verleend, waarbij tevens aandacht moet worden besteed aan de voorgeschiedenis van de zaak. Zowel appellant als het college zijn er immers aanvankelijk vanuit gegaan dat in de voorgevelrooilijn werd gebouwd.
2.5. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 juli 2003, Awb 02/403;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oostburg van 26 juni 2002, U2002/5487;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sluis in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Sluis te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Sluis aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 109,00 en € 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004
53-406.