ECLI:NL:RVS:2004:AO7106

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305788/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan voor woningbouw in Drimmelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, dat op 13 januari 2003 vrijstelling verleende van het geldende bestemmingsplan voor de bouw van twee woningen. Appellanten, die bezwaar maakten tegen dit besluit, kregen in eerste instantie gelijk van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, die op 18 juli 2003 het besluit van het college vernietigde. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten opnieuw ongegrond bij besluit van 8 oktober 2003, waarop appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak op 1 maart 2004 behandeld en oordeelde dat de vrijstelling was verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Raad concludeerde dat het college de bezwaren van appellanten ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had de beslissing op bezwaar terecht vernietigd, maar niet op de juiste gronden. Het hoger beroep van appellanten werd gegrond verklaard, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden. Het besluit van 8 oktober 2003 werd vernietigd, en het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 januari 2003 werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De gemeente Drimmelen werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellanten en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

200305788/1.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 18 juli 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen (hierna: het college) aan
[belanghebbende] vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van het oprichten van twee woningen tussen de percelen, kadastraal bekend sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 mei 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2003, verzonden op 21 juli 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft het college het door appellanten gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2004, waar appellanten [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon en het college, vertegenwoordigd door ing. C.P.A. Segeren en mr. J.M. van Gorp, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vrijstelling is verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ten behoeve van de bouw van twee woningen. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was geen aanvraag om bouwvergunning ingediend.
2.2. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van de vrijstelling geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) deel uit te maken van de beschikking, waarop zij betrekking heeft.
2.3. Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 24 maart 2004 in zaak nr. 200303721/1; www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, moet uit voormelde bepaling worden afgeleid dat de wetgever een concentratie van rechtsbescherming voor ogen heeft gehad om aldus onnodige procedures te voorkomen. Voorzover vrijstelling is vereist, teneinde bouwvergunning voor een project te kunnen verlenen, kan tegen de beslissing op het vrijstellingsverzoek worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor dat project ingediende bouwaanvraag.
2.4. Het voorgaande brengt mee dat het college de bezwaren ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar terecht, zij het niet op juiste gronden, vernietigd.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, worden bevestigd.
2.6. Het hoger beroep van appellanten moet ingevolge artikel 6:19 van de Awb geacht worden mede te zijn gericht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 8 oktober 2003.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat de grondslag voor het nemen van een beslissing met in achtneming van de uitspraak van de rechtbank is ontvallen. Het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2003 is derhalve gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 13 januari 2003 alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de door appellanten gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2003 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 8 oktober 2003;
V. verklaart het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 13 januari 2003 alsnog niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 300,57; het dient door de gemeente Drimmelen aan appellanten te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Drimmelen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 175,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004
71-455.